Een handvol concrete maatregelen is nodig om het tij in het onderwijs te keren.
De kerntaak van het onderwijs is volgens de Algemene Onderwijsbond een simpele: zorgen dat iedere leerling de best denkbare les krijgt. Daarvoor is bevoegd personeel nodig dat de tijd heeft om elke leerling of student optimaal te begeleiden. Maar doordat de overheid de afgelopen jaren weigerde de situatie op de arbeidsmarkt goed in te schatten, kampt het onderwijs met een fors personeelstekort. Een handvol concrete maatregelen is nodig om het tij te keren.
Snelle actie is noodzakelijk, en dat schrijf ik niet zomaar. Het lerarentekort was al een tijdje voelbaar bij sommige vakken in het voortgezet onderwijs – wiskunde, scheikunde, Duits – en verspreidt zich nu als een inktvlek door de rest van het onderwijs. Zo hebben onze oudere collega’s in het basisonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs hun pensioen uitgesteld, maar ze zwaaien nu toch echt af. Ondanks waarschuwingen van onder meer de AOb is er domweg te weinig gedaan om te voorkomen dat leerlingen het vaak nu al zonder bevoegde leraar moeten doen.
Dat kun je alleen oplossen door een loopbaan in het onderwijs aantrekkelijker te maken. Om te beginnen moeten we onderkennen dat leerlingen alleen het maximale uit hun schooljaren halen als de autonomie van de leraar is gegarandeerd. Dit kan door van het leslokaal een werkomgeving te maken waarin lerarenteams hun professionele inzicht toe kunnen passen. Zo wordt maatwerk de norm en krijgt iedere leerling voldoende persoonlijke aandacht. En dan gaat het niet alleen om individuele trajecten, maar ook om omgaan met verschillen en een goed aanbod van passend onderwijs.
Logisch? Helaas gaat het onderwijs soms gebukt onder bestuurlijk gedram. Neem bijvoorbeeld de onlangs verschenen brochure waarmee staatssecretaris Dekker en de werkgeverskoepel PO-raad proberen verlenging van de kleutertijd te beperken. Het is niet in het belang van kinderen van een jaar of vijf om ‘doorkleuteren’ bewust te verwarren met ‘zittenblijven’ omdat inperking ervan financiële winst oplevert.
Kwaliteitsimpulsen Van politici verwacht ik dat ze zich inzetten voor die leerling. De enige stelselvisie die ik van hen verlang, is dat het onderwijspersoneel het beste uit onze leerlingen haalt als het Binnenhof zorgt voor de optimale randvoorwaarden.
Dat betekent dat de salarissen in het onderwijs moeten worden gerepareerd. Jongeren zijn best geïnteresseerd in een loopbaan in het onderwijs als er voldoende tegenover staat. Vooral bij jongens die het voortgezet onderwijs verlaten is salaris een voornaam motief bij de uiteindelijke studiekeuze. Die zien – zeker nu de economie aantrekt – meer kansen op financiële voorspoed in andere sectoren.
In het vandaag verschenen OESO-rapport Eduaction at a Glance – waarin jaarlijks de onderwijsprestaties van de geïndustrialiseerde landen worden vergeleken – wordt bovendien een relatie gelegd tussen de feminisering van het basisonderwijs en de relatief lage salariëring. Daarbij is het een kwestie van tijd voordat ook vrouwen bedanken voor een relatief slecht betaalde baan in het onderwijs, omdat ze ook in de arbeidsmarktsectoren die ooit mannenbolwerken waren vaker hun weg vinden.
Er zit dus maar één ding op: het gat tussen een salaris van een leraar en dat van andere banen voor hoogopgeleiden moet worden gedicht.
De Kamer is jaar in, jaar uit vol van kwaliteitsimpulsen en meer academici voor de klas. De AOb onderschrijft die koers, maar we zien ook dat die plannen niet worden gestut met een actieplan om de arbeidsvoorwaarden daarmee in balans te brengen. Want we mogen tegenwoordig weer cao’s met een loonstijging afsluiten van het rijk, maar tijdens de crisis werd het onderwijspersoneel doodleuk op de nullijn gezet en mocht het de prijs betalen voor grootscheeps falen bij de banken.
Wie kijkt naar de taakomschrijving van – bijvoorbeeld – een basisschooljuf, komt tot de conclusie dat haar werk in de afgelopen jaren oneindig veel complexer is geworden. Maatwerk voor ieder kind, vereist meesterschap over alle ict-ondersteuning, omgaan met gedragsproblemen, scholieren uitdagen die hoogbegaafd zijn, ondersteuners aansturen.
Met deze taakomschrijving van de moderne juf in het achterhoofd vermoed ik dat ook het salarisgebouw zoals we dat nu kennen toe is aan een facelift. Dat hoeft waarschijnlijk niet heel rigoureus – anders dan VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra ons onlangs bij WNL Opiniemakers wilde laten geloven, voorzag het plan leerkracht jaren geleden al in meetbare prestatie-indicatoren en die moeten we koesteren – maar een complexere baan opnieuw inschalen kan niet gratis. De AOb legt de salarisontwikkeling en het salarisgebouw de komende maanden zelf ook kritisch onder de loep en zal politici uiteraard van advies voorzien.
Loze beloftes Een nieuwe lente voor het onderwijs bereik je uiteraard niet alleen door onderwijspersoneel meer te betalen, ook al is die voorwaarde essentieel. Ofschoon ik het prettig vind dat ook de werkgevers om meer loonruimte voor onze sector vragen, moeten ze niet doen alsof de problemen op onze arbeidsmarkt alleen zijn veroorzaakt door het rijk.
Zo werd het in de afgelopen jaren door veel schoolbestuurders in alle sectoren normaal gevonden starters te mangelen met payrolling en uitzendconstructies. Die gingen er in mee omdat er vanwege een zeer tijdelijk overschot aan personeel niet veel banen voorhanden waren. Anderen gingen een illusie armer op zoek naar werk in een andere sector. En die mensen zijn we kwijt. En wie denkt dat dit probleem zichzelf heeft opgelost, moet weten dat de onderhandelingen voor een nieuwe cao in het basisonderwijs bijna niet te sluiten was omdat een aantal bestuurders maximale flexibiliteit van het personeel verwachtte. Natuurlijk heb ik begrip voor de organisatorische problemen die schoolbesturen soms hebben. Maar de hakken gingen in het zand en van constructief overleg was lang tijd nauwelijks sprake.
Ook voor politici moet de manier waarop onze onderwijsbestuurders de afgelopen jaren opereerden op de arbeidsmarkt voor gêne hebben gezorgd. Beloofde staatssecretaris Dekker geen 3000 banen voor starters? Regelde D66 geen conciërge op elke school toen de partij het kabinet te hulp schoot om een meerderheid te behouden in de senaat? Door het geld dat voor deze investeringen was bedoeld niet te oormerken, belandde het budget op de grote hoop en was niet meer te controleren of er daadwerkelijk werd geïnvesteerd in het personeel. Goed bedoelde banenplannen werden zo loze beloftes die de geloofwaardigheid van de onderwijspolitiek schaadden. En dat is eeuwig zonde.
Het zijn betrekkelijk eenvoudig op te lossen problemen: spreek met de sociale partners in het onderwijs af dat geld dat voor personeel is bedoeld ook aan personeel wordt uitgegeven. Iedereen die in het onderwijs werkt heeft een hekel aan onnodige bureaucratie, dus het geschetste angstbeeld van de schoolbesturen die iedere uitgaven vooraf moeten verantwoorden is op niets gebaseerd.
En gun mensen een vaste baan. Een schoolklas krijgt zo een vertrouwd gezicht voor het bord en de juf of meester kan de leerlingen leren kennen en zo zijn werk beter doen. Want zonder de kwaliteit van onze flexende starters in twijfel te trekken: vooral als je werkt met onze jongste leerlingen boek je betere resultaten als je weet wie je voor je hebt.
Gewoon gaan werken met gemiddelde maximale groepsgrootte Ik stipte al even de werkomstandigheden aan waarin we van leerlingen verwachten dat ze – met hulp van het onderwijspersoneel – het optimale uit zichzelf halen. Persoonlijke aandacht is daarin net zo zeer van belang als de eis dat iedereen les krijgt van een bevoegde leraar.
Ondanks het oplopende lerarentekort willen we dan ook dat de gemiddelde groepsgrootte wordt vastgelegd. We zijn dus erg blij met de initiatiefwet die D66 en SP eerder deze week presenteerden. Het plan sluit prima aan op AOb-onderzoek onder onderwijspersoneel, waaruit naar voren kwam dat per schoollocatie er gemiddeld niet meer dan 23 leerlingen in een groep mogen zitten.
Volgens onze leden is dit de best werkbare groepsomvang: leerlingen kunnen rekenen op persoonlijke aandacht en voor een school moeten klassen van die omvang te organiseren zijn. Door te werken met gemiddelden en niet met een harde grens kunnen docententeams bovendien onderling bepalen hoe groepen worden ingedeeld: de starter kan eventueel worden ontzien doordat de ervaren rot iets meer leerlingen in zijn klas toelaat, ‘moeilijke’ groepen kunnen kleiner worden gehouden.
Natuurlijk: op dit moment lukt het niet overal om 23 leerlingen als gemiddelde aan te houden. Maar door zo’n voorstel te omarmen en met het ministerie van Onderwijs vast te leggen, wordt meteen duidelijk hoeveel leraren we tekort komen. Met concrete cijfers maak je nu eenmaal beter beleid: verstoppertje spelen kan dan niet meer.