Bespottelijk maar werkelijkheid
• 01-08-2013
• leestijd 4 minuten
'In Irak, Congo en China laat de kunst werkelijkheid zien met een indringendheid die de journalistiek verloren lijkt te hebben'
‘Welcome to Iraq’, zegt een spandoek aan de gevel van een oude Venetiaanse villa. Het klinkt spottend, cynisch zelfs, maar eenmaal binnen word je echt welkom geheten, compleet met thee en warme, zoutzoete koekjes, geserveerd door een vriendelijk lachende man die amper Italiaans en geen Engels spreekt. Naast de officiële festivalterreinen Giardini en Arsenale, die ik de eerste en tweede dag bezocht, kent de wereldtentoonstelling Biënnale van Venetië nog een derde ‘terrein’, tussen aanhalingstekens want het is geen aaneengesloten gebied. Het zijn tentoonstellingen van landen en organisaties die onderdak gevonden hebben in tientallen villa’s, paleizen, verlaten fabrieken, kerken en schoolgebouwen, verspreid over de stad. Het is een dubbel extraatje, want naast de tentoonstellingen krijg je zo de kans een blik te werpen achter de mysterieuze gevels.
Het Irakese paviljoen bevindt zich in het 16e eeuwse huis van de ooit machtige Dandolo-familie. De plek is meteen symbolisch. In het huis is een rigoreuze renovatie aan de gang die lijkt te worden uitgevoerd door Fyra-bouwer AnsaldoBreda. De spaghetti aan nieuwe bedrading onder het opengebroken plafond oogt nogal provisorisch. Het zou een verwijzing kunnen zijn naar de dramatische ‘nation building’ die de Verenigde Staten uitvoerde in Irak, of liever gezegd pochtte dat te doen, onderwijl hopeloos falend.
Idiote situatie Het eerste wat in het oog springt als je de etage betreedt waar de tentoonstelling wordt gehouden, zijn de cartoons van Abdul Yaheem Nassir, volgens de introductietekst een van de beste cartoonisten van het land. De tekeningen zijn komisch, scherp en tragisch tegelijk. Hij bespot de media en de autoriteiten met simpele woordloze tekeningen: Een drenkeling die om hulp roept, krijgt van een verslaggever slechts een microfoon aangereikt. Het zijn absurde taferelen die bij nader inzien de werkelijkheid in Irak dicht benaderen. Het resultaat is dat je eerst moet lachen om de idiote situatie en je dan het gevoel bekruipt ‘fuck, hij heeft gelijk’.
Die wisselwerking tussen emotie en besef wordt eigenlijk bij alle werken in het paviljoen opgeroepen. Bijvoorbeeld in een door het duo WAMI ingericht kamertje waar al het meubilair, en de koffer die klaarstaat, van bordkarton is. Het land als een Portakabin. Het is kunst zoals alleen Irakezen zelf die overtuigend kunnen maken. Je kunt hun beelden niet wegwimpelen als gemakkelijk engagement of opgeklopte verontwaardiging. Dit is wat het Westen heeft aangericht.
Het gaat niet om de vraag of het terecht was dat de dictator werd verjaagd – er is een fotoserie van mensen die een portret van Saddam Hoessein voor hun gezicht houden om duidelijk te maken dat hij wel dood is maar nog niet verdreven – maar om het zooitje dat er daarna van gemaakt is en waar in het Westen amper iemand zich verantwoordelijk voor lijkt te voelen. De tegenstanders van de invasie niet, omdat ze altijd al tegen waren, en de voorstanders niet, omdat zij het mantra ‘eigen verantwoordelijkheid’ nooit op zichzelf maar altijd op anderen betrekken.
Westerse compassie Is het leed van Irak al te groot en onbegrijpelijk voor de Westerse compassie, dan geldt dat helemaal voor het onderwerp dat in het Ierse paviljoen wordt getoond. Al is ‘getoond’ een understatement, het voelt bijna als een tatoeage zo diep dringt het werk door. Fotograaf Richard Mosse toont in een verduisterde ruimte op grote schermen die kriskras door elkaar staan, de iedere verbeelding tartende realiteit van oostelijk DR Congo. Een gebied waar op dit moment een gruwelijke strijd wordt geleverd.
The Enclave, zoals het werk heet, is gefilmd in infrarood waardoor alles wat groen is roze wordt. Dat klinkt idioot maar het werkt wonderwel om je de beelden opnieuw te laten bekijken, zonder dat het ‘ach, het is Afrika’-serum dat de kijker altijd lijkt te beschermen tegen het leed op dit continent z’n werk kan doen. Door de opstelling, de steeds wisselende projecties, krijg je het idee er middenin te zitten. Je nadert vanaf een heuvel door het roze struikgewas een vluchtelingenkamp, dat naarmate de camera dichterbij komt steeds groter wordt. Het is geen kamp, meer een stad van tenten. Dan beelden van een patrouille, de onrustige soundscape, die klinkt als hysterische krekels, voert het gevoel van dreiging op. Dode soldaten op de weg, als vliegen op de grill van een auto. Dan weer het kamp, de tenten nu platgebrand. Er wordt niet gesproken. Wie is wie? Wie doet wat? Alleen het leed, de vrees, is duidelijk. En tegelijk onbeschrijfelijk. Congo voelde nog nooit zo dichtbij.
Cartoonesk Ook confronterend is het werk van Ai Weiwei, een kunstenaar die een hedendaagse kruising lijkt tussen Andy Warhol en Gandhi. Zijn SACRED, te zien in de Sant’Antonin kerk, bestaat uit 6 grote metalen kijkdozen. Door raampjes kun je naar binnen kijken en zie je levensechte taferelen uit de 81 dagen dat de kunstenaar op een onbekende plek door de Chinese autoriteiten werd vastgehouden. Officieel op beschuldiging van belastingontduiking, een aanklacht die in de Volksrepubliek vaak wordt gebruikt om critici het zwijgen op te leggen.
Het zijn scenes die bijna cartoonesk aan doen. Zo zie je hem onder de douche staan terwijl twee geüniformeerde mannen toekijken. Hetzelfde als hij op de wc zit. Je ziet hem geboeid aan een stoel zitten terwijl hij verhoord wordt. Het is precies verbeeld zoals het is gegaan. Bespottelijk maar werkelijkheid.
In Irak, Congo en China laat de kunst werkelijkheid zien met een indringendheid die de journalistiek verloren lijkt te hebben. Daarom juist.