Een misdrijf is ook een misdrijf als het van hogerhand gesanctioneerd wordt
Enige tijd geleden nam ik voor een blad een interview af met een hoge Limburgse politiefunctionaris. Het was een genoeglijk onderhoud, maar ik ben een waardeloze interviewer omdat ik te pas en vooral te onpas mijn eigen visie ten beste zit te geven. Dit blijft wel onder ons, anders kan ik mijn biezen pakken bij dat blad, dat begrijpt u.
Ook zeventig jaar na dato is over de rol van de Nederlandse politie in de oorlogsjaren niet zo gek veel bekend, niet in de laatste plaats omdat een en ander waar mogelijk onder het tapijt wordt geschoven. Wel bekend is bijvoorbeeld dat de gemiddelde bromsnor na de oorlog gewoon zijn werk kon blijven doen, ook al had hij zich de facto schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan moord met voorbedachte rade. Het was echter onmogelijk om de hele Nederlandse Hermandad op straat te zetten en te vervangen door een nieuwe, waardoor diezelfde agenten na de oorlog weer oude joodse vrouwtjes de straat hielpen oversteken. Om diezelfde reden bleven in de naoorlogse Bondsrepubliek rechters, officieren van justitie en politieambtenaren zitten waar ze ook ten tijde van het naziregime zaten. Alleen de ergste gevallen werden er zoveel mogelijk uitgepikt en berecht. Het leeuwendeel van de Duitse rechters veroordeelde (onschuldige) burgers voor elk wissewasje tot de guillotine, 50.000 keer in twaalf jaar, om precies te zijn. Als ze dat nalieten verloren ze namelijk hun comfortabele positie en daar had niemand trek in. Dat de rechtsorde volkomen uit het lood was geslagen en in principe helemaal niet meer bestond, interesseerde maar een klein deel van de magistratuur. Er was een wetboek, een overheid die die wetten afkondigde en er lag een hamertje op tafel. Meer hadden ze niet nodig. Dat de wetgevende macht uit een stelletje zware criminelen bestond en haar wetten een farce waren, deerde kennelijk niet. De kopmannen van de rechterlijke macht werden handlangers van criminelen, de waterdragers van de uitvoerende macht werden plegers van levensdelicten.
Natuurlijk is het een gotspe om het Nederland van 2015 te vergelijken met het Duitsland van 1935, maar de noodkreet die voormalig Ombudsman Alex Brenninkmeijer in 2012 slaakte, mag niet worden veronachtzaamd. Brenninkmeijer signaleerde een overheid die de rechterlijke macht in toenemende mate probeert uit te hollen en naar haar pijpen wil laten dansen. Het drukt wetten met één stem meerderheid erdoor die elke voeling met de maatschappelijke realiteit missen en verhoogt de financiële drempel voor burgers die een gang naar de rechter willen wagen. Het cynisme van het toenmalige rechtse minderheidskabinet was weliswaar schier grenzeloos, de tendens op zich is al langer gaande. Wetgeving behoeft een brede parlementaire en maatschappelijke basis. Een onafhankelijke en toegankelijke rechterlijke macht is van levensbelang voor een fatsoenlijke rechtstaat en het functioneren van een beschaafde democratie. Een volksvertegenwoordiging die daar op welke manier dan ook aan morrelt, moet zo snel mogelijk worden vervangen door een andere. De glijdende schaal die op den duur naar een politiestaat voert, kent geen steile hellingen. Het is een verraderlijk vals plat dat lastig als zodanig is te onderkennen, zowel voor de kopmannen als voor de waterdragers.
Een politiemacht dient daarom zelfs in een democratie met een gezonde dosis wantrouwen te worden bejegend. Dat gebeurt andersom namelijk ook. Die contemporaine roep om heldenverering en ‘respect’ is niet van gevaar ontbloot, omdat hij kan uitmonden in volledige kritiekloosheid.