De Turkse onderdrukking van de Koerdische bevolking neemt toe. Geïntensiveerde veiligheidsoperaties en een voortdurend uitgaansverbod in het zuidoosten van Turkije, zorgen ervoor dat families die eerder door geweld uit hun huizen verdreven werden, nergens meer heen kunnen. Volgens een nieuw rapport van Amnesty International lijkt het erop dat de Turkse autoriteiten de Koerdische bewoners collectief wil straffen.
Een half miljoen mensen werd het afgelopen jaar gedwongen hun huizen te verlaten. Zo ook tienduizenden bewoners van Sur, het historisch centrum van Diyarbakir. Hun huizen werden vernietigd door beschietingen, vervolgens onteigend en afgebroken. Al hun bezittingen werden vernield. Dit alles zonder compensatie voor de bewoners. In de straten geldt – lang na het einde van de gevechten tussen PKK-strijders en Turkse veiligheidstroepen – nog steeds een uitgaansverbod. Onder het verbod, ingesteld op op 11 december 2015, mogen mensen zelfs hun huis niet meer verlaten om voedsel of medicijnen te kopen. Ook werden de watertoevoer en de elektriciteit geregeld afgesloten. De aanhoudende maatregel lijkt volgens Amnesty bedoeld om de autoriteiten in staat te stellen het gebied te onteigenen en er nieuwe bewoners te laten wonen.
De wanhopige toestand waarin de bewoners van Sur verkeren, staat niet op zichzelf. In tientallen andere districten is de situatie vergelijkbaar. Het uitgaansverbod duurt volgens de autoriteiten voort om de veiligheid te kunnen garanderen. Maar de gevechten zijn al acht maanden geleden gestopt. Om die reden is het uitgaansverbod onnodig en in strijd met het verbod op willekeurige gedwongen verhuizing.