Het was de dure plicht van het blanke Europa, zo luidt ongeveer deze theorie, om de rest van de wereld de beschaving te brengen
Extreemrechts heeft een nieuwe held gevonden in de Amerikaanse politicoloog Bruce Gilley, verbonden aan de universiteit van Portland, Oregon, die in het fameuze Engelse vakblad Third World Quarterly een opiniestuk heeft gepubliceerd ter verdediging van het kolonialisme. De Volkskrant bericht daarover. De redactie illustreert het stuk met een foto van schattige zwarte kindjes die over hun leitjes gebogen zitten. Ook wordt emeritus hoogleraar Den Heijer opgevoerd die aan het slot, met een verwijzing naar de grote medische vooruitgang die de beide wereldoorlogen met zich meebrachten, opmerkt: “Toch is er niemand die zegt dat deze oorlogen een zegen waren voor de mensheid. Zo is het ook met het kolonialisme.”
De woede over dit stuk loopt inmiddels tal van spuigaten uit. Zo loopt er bijvoorbeeld een petitie op het internet waarin het ontslag van de geleerde wordt geeist en de intrekking van zijn Phd.-graad. Ondertussen hebben weinigen het hele stuk gelezen op de abstract na want Third World Quarterly verbergt zijn inhoud achter een torenhoge betaalmuur. Voor 24 uur toegang tot een artikel ben je al meer dan twintig euro kwijt.
De website Legal Insurrection publiceert echter uitvoerige citaten uit Gilley’s artikel. Die zeggen genoeg. Onze geleerde vriend toont zich een erfgenaam van degenen die een eeuw geleden de verovering van Afrika en grote delen van Azie door Europese machten aan de publieke opinie verkochten als the white man’s burden , de mission civilisatrice of ethische politiek. Het was de dure plicht van het blanke Europa, zo luidt ongeveer deze theorie, om de rest van de wereld de beschaving te brengen en als die onze zegeningen niet meteen van harte welkom heette, dan moest het maar met harde hand.
Er is veel voor te zeggen om het koloniale bestuur dat Engeland, Frankrijk, Nederland, Portugal, de Verenigde Staten, Spanje, Italië en (tot 1918) ook Duitsland uitoefenden, gelijk te stellen met een bezettingsregime dat gebruik maakte van lokale medewerkers. Nederland en Engeland probeerden te regeren via de lokale elites, Frankrijk was meer geporteerd voor rechtstreeks bestuur. Alle koloniale regimes maakten op grote schaal gebruik van lokaal personeel dat nooit verder kon komen dan lagere functies. Gilley voert dit op als argument voor het goede dat er aan zulke overheersing zat: anders hadden zich immers nooit zoveel collaborateurs gemeld.
Ik weet dat de term collaborateur de inhoud niet behoorlijk dekt maar ze past wel bij de idee van een buitenlands bezettingsregime. In de meeste koloniale landen moet het in ieder geval een enorme stap zijn geweest om in dienst te treden van een vreemde overheerser.
Gilley gebruikt daarnaast de bekende argumenten van de oude apologeten: het koloniale bewind bracht zoveel gezondheidszorg en onderwijs. Dat is nogal een mythe. De enige mogendheid die op grote schaal onderwijs organiseerde was de USA op de Filipijnen. De andere koloniale landen bakten er in de praktijk weinig van. Hun onderwijssystemen bereikten maar een beperkt deel van de bevolking, namelijk dat deel dat voor het bewind en de bedrijven uit het moederland van belang kon zijn. Een voorbeeld: in 1940 had Nederlands-Indië een technische hogeschool in Bandung en een paar faculteiten in Batavia met alles bij elkaar een paar honderd studenten. Middelbaar onderwijs was net zo goed schaars en het zo geroemde dessa-onderwijs stelde inhoudelijk te weinig voor, zelfs voor die tijd.
De koloniale overheersing ging vaak met het ontwikkelen van een plantage-economie gepaard, waar landbouwproducten werden geteeld als grondstoffen voor een verwerkende industrie in Europa. Daardoor raakten traditionele economische netwerken in het ongerede. Het is bijvoorbeeld deze modernisering waarmee de explosie van de stedelijke ontwikkeling in zoveel ontwikkelingslanden samenhangt. Daarom veroorzaakte het kolonialisme naast economische groei en technische vooruitgang ook veel armoede en ontworteling.
Gilley is een echoput van propagandisten uit een ver verleden. Dat een artikel van zulk een kaliber de pagina’s van Third World Quarterly heeft gehaald, lijkt dan ook een bedrijfsongeval. Het schijnt dat het in eerste instantie niet als wetenschappelijk artikel geaccepteerd werd maar daarna toch een plaatsje kreeg op de opiniepagina’s. Een groot deel van de redactieraad – die bestaat uit zeer vooraanstaande geleerden uit de hele wereld – heeft inmiddels ontslag genomen uit verontwaardiging over deze gang van zaken. Dat was niet vanwege de inhoud maar om de kwaliteit van het artikel.
Er is ongelooflijk veel op aan te merken. Zo meent Gilley dat Singapore na de onafhankelijkheid het koloniale erfgoed kritiekloos omarmde. Wie wel eens rondgelopen heeft in de creatie van Lee Kuan Yew, beseft dat het heel wat ingewikkelder en gecompliceerder ligt. Ook zegt hij in zijn artikel dat bepaalde vormen van rekolonisatie misschien een zegen zouden zijn voor grote delen van de wereld. Daarmee verdedigt hij impliciet de gedachte dat de bewoners van een aantal landen niet weten wat goed voor hen is en daarom tot dat goede zouden moeten worden gedwongen. Door wie? Door de vertegenwoordigers van de beschaving die de wilden zouden moeten temmen.
Het is volstrekt duidelijk dat een mens met zulke gedachten zich in de eenentwintigste eeuw veroordeelt tot een plekje in de lunatic fringe. Aan de andere kant is het ongepast om het ontslag te eisen van zo iemand. De universiteit is een vrijplaats. Gilley komt in aanmerking voor zeer harde kritiek maar zolang hij niet bewijsbaar plagiaat pleegt, bronnen vervalst of bronnen verzint zoals bij ons Stapel, hoort zijn broodwinning niet te worden aangetast.
Blijft tenslotte de vraag open staan naar de balans: was het kolonialisme nu goed voor de wereld of niet? In zijn algemeenheid valt die vraag niet zo gemakkelijk te beantwoorden want je weet niet wat er was gebeurd als de Europeanen en de Amerikanen met hun kanonneerboten waren weggebleven. Wel staat één ding als een paal boven water: nergens waren zij welkom. Overal moesten zij met geschut en mitrailleur hun macht bevestigen. En als zij al een opvoeding tot onafhankelijkheid beloofden, dan zou dat toch een proces van eeuwen zijn, zoals bijvoorbeeld Hendrikus Colijn verzekerde.
Ook hebben de Europeanen ondanks al die giften die zij zogenaamd brachten, overal voor verzet van de bevolking moeten wijken. Gilley beweert in zijn artikel dat de burgers van de bezette landen waren opgehitst door lokale elites. Zulke dingen zei mijn vader ook altijd als Soekarno op onze zwart-wit televisie verscheen. De regeerders van de koloniale mogendheden wilden maar al te graag dat de gewone mensen in het westen dat geloofden. Maar het was een leugen. Het verzet tegen het kolonialisme kwam uit het hart en de ziel van de oorspronkelijke bevolking.
En het verhaal van de geliefde blanke bwana of tuan die rechtvaardigheid bracht en zo bemind werd, dat is een sprookje. En maar al te vaak zelfbegoocheling van de heren van de rubber, van de thee en de kapok in hun villa’s met veranda en hun trouwe bedienden die zwijgend het zoveelste splitje brachten.