Inwoners van Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen hadden geen stemrecht. Ik denk dat we onze geschiedenisboeken moeten herschrijven
Wie zijn geschiedenis boeken erop naslaat ziet dat in 1917 het algemeen kiesrecht werd ingevoerd voor mannen en dat sinds 1919 ook alle vrouwen in het Koninkrijk der Nederlanden mogen stemmen. In deze boeken kunnen we ook terug lezen dat de soevereiniteit van Indonesië werd overgedragen op 27 december 1949. Wanneer we een kaart opzoeken van het grondgebied van het Koninkrijk van vóór 1949 zien we dat in deze tijd zowel Indonesië als Suriname een onderdeel vormde van Nederland, dit was ook al zo in 1919. Ik denk dat we onze boeken moeten herschrijven. Algemeen kiesrecht is niet ingevoerd in 1919 zoals ik hieronder zal betogen.
Allereerst moeten we een aantal dingen vaststellen: 1. Onder algemeen kiesrecht verstaan we een situatie waarin alle inwoners van een land mogen stemmen. Een Atheense democratie zoals die in de Oudheid bestond waarbij de landarbeiders niet mochten stemmen en alleen de elite stemrecht had valt hier dus niet onder. 2. Onder het Koninkrijk der Nederlanden verstaan we alle gebieden die onder de politieke controle van Nederland staan. Zo hoorde in de periode 1815-1830 België nog bij Nederland. En zo hoort Bonaire nu bijvoorbeeld nog steeds bij het Koninkrijk der Nederlanden. 3. We gaan uit van onze hedendaagse morele normen en waarden. We zullen dus niet stellen dat algemeen kiesrecht al in 1917 was ingevoerd. Vrouwen, die in deze tijd als minderwaardig werden gezien, mochten immers niet stemmen. We zullen vanuit onze moderne optiek oordelen dat zolang vrouwen niet mogen stemmen we niet kunnen spreken van algemeen kiesrecht. Ook al zag men dat in 1917 anders.
Na de tweede wereldoorlog telde Nederland (het Europese deel) bijna 10 miljoen inwoners. Nederlands-Indië telde toen zo’n 70 miljoen inwoners, Suriname en de Antillen telde samen minder dan een miljoen inwoners. We hebben dus te maken met zo’n 80 miljoen inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden rond 1945. In Indonesië hadden deze 70 miljoen Indonesiërs geen stemrecht. In 1945 mocht dus slechts 13% van de bevolking van het Koninkrijk der Nederlanden stemmen. Vanaf 1949 mogen bijna alle Nederlanders stemmen, toen hoorde Indonesië immers niet meer bij Nederland. Toch zou het nog tot 2010 duren voordat we echt van een algemeen kiesrecht kunnen spreken. Daarvoor hadden inwoners van de Nederlandse Antillen namelijk geen stemrecht, tenzij zij tien jaar of meer in Nederland (het Europese deel van ons grondgebied) gewoond hadden. Dit terwijl Nederlanders die buiten Nederland woonden wel gewoon stemrecht hadden.
We kunnen dus concluderen dat, wanneer we de niet-Westerse inwoners van het Koninkrijk der Nederlanden als gelijkwaardige mensen beschouwen, het algemeen kiesrecht pas in 2010 is ingevoerd en niet in 1919. De voorwaarde die we hieraan verbinden accepteren we immers ook als het om andere landen gaat. Het is daarom vreemd dat onze kinderen leren dat het algemeen kiesrecht al in 1919 werd ingevoerd. We accepteren wel dat in de VS algemeen kiesrecht pas in de jaren ‘60 werd ingevoerd. En dat in 1994 algemeen kiesrecht werd ingevoerd in Zuid-Afrika.
We kunnen nu boos wijzen naar de racistische ondertoon die aan dit probleem ten grondslag ligt maar het is belangrijker om nu het probleem op te lossen. We moeten erkennen dat het algemeen kiesrecht niet in 1919 is ingevoerd. De inwoners van de Antillen hebben hier recht op. Het mag niet zo zijn dat zij wel meetellen op een landkaart maar niet in een geschiedenis boek. We moeten onze kinderen leren dat de invoering van het algemeen kiesrecht een moeizaam proces was dat pas in 2010 geheel voltooid werd.