Het gevoel van machteloosheid over Syrië is heel begrijpelijk voor ons als burgers. Maar voor politieke leiders mag het geen uitvlucht worden. Het is ronduit gevaarlijk als ze eraan toegeven
Op Facebook kom ik een foto tegen van een vrolijk en trots meisje, een jaar of zes, in een roze jurk met een groene strik. De foto is geplaatst door een Syrische vriendin. Zeinab heet het meisje, ze woonde in Aleppo. Mijn Syrische vriendin heeft er het woord “sjahieda” bij geplaats, wat meestal vertaald wordt als ‘martelares’. Zeinab is omgekomen bij één van de bombardementen.
Het is deze dagen moeilijk vechten tegen gevoelens van machteloosheid. Ik werk al bijna 20 jaar bij vredesorganisatie PAX op programma’s in het Midden-Oosten, en heb heel wat ellende gezien. Maar dit soort berichten raken me enorm. Beelden van de kapotgeschoten en gebombardeerde stad. Foto’s van kinderen bedekt met stof, puin en bloed; van mensen die naar adem happen nadat ze chloorgas ingeademd hebben. Verhalen van hulpverleners die slachtoffers onder het puin vandaan halen, maar geen ziekenhuis hebben om ze heen te brengen. Gesprekken met panische Syrische vluchtelingen in Nederland, die niet weten wat er met hun familie en vrienden gebeurt.
Ik voel machteloosheid als ik denk aan het oosten van Aleppo, dat veranderd is in een ware hel op aarde. Naar schatting 326.000 mensen zitten er nog altijd vast. De stad wordt nu volledig belegerd, de enige toegangsroute voor hulpkonvooien is ook in handen van het regeringsleger. Voedsel, water en medicijnen komen de stad niet meer in. Zelfs een konvooi van de Syrische Rode Halve Maan werd gebombardeerd.
Het is moeilijk vechten tegen machteloosheid als ik zie hoe verdeeld en verlamd de internationale gemeenschap reageert. De wanhopige VN-gezant voor Syrië Staffan de Mistura deed nog een laatste poging om mensen te redden door van Oost-Aleppo een apart bestuurd stadsdeel te maken. Damascus en Moskou veegden het voorstel onmiddellijk van tafel. Keer op keer is aangetoond dat het Syrische leger clusterbommen, chloorgas en vatenbommen inzet. Maar geen enkel protest lijkt nog verschil te maken.
Machteloos voel ik me ook bij de pleidooien voor ‘Realpolitik’. We kunnen toch niet elk besef van menselijke waardigheid opofferen in de ijdele hoop dat daarmee onze veiligheid is gebaat. We kunnen toch niet zwijgen over de burgers in Aleppo en de Russische en Syrische bommen die op hen neerdalen. We kunnen toch niet leven met een politiek realisme waarin geen plaats meer is voor meisjes als Zeinab.
Het gevoel van machteloosheid over Syrië is heel begrijpelijk voor ons als burgers. Maar voor politieke leiders mag het geen uitvlucht worden. Het is ronduit gevaarlijk als ze eraan toegeven. Want daarmee zeggen ze eigenlijk: “Ik trek mijn handen ervan af”. Daarmee geven ze ruimte aan het steeds verder ondermijnen van het oorlogsrecht. Daarmee zeggen ze: “Het is mijn pakkie-an niet”. En dat is het wél. Omdat de slachtoffers medemensen zijn die niet om deze hel hebben gevraagd. Omdat het kinderen zijn wiens wieg toevallig in Aleppo stond in plaats van in Appelscha.
Mijn vrienden in Syrië vragen mij letterlijk: “Bid maar voor ons. Want van de internationale gemeenschap verwachten wij helemaal niets meer.” Die reactie is heel begrijpelijk na zoveel jaren oorlog. Maar wij moeten wél iets van de internationale gemeenschap verwachten. Politieke leiders mogen niet zwijgen over groteske oorlogsmisdaden. Ze hebben een dure plicht te blijven zoeken naar mogelijkheden om het lot van meisjes zoals Zeinab te keren.
Het minste dat we kunnen doen is de stilte over Syrië doorbreken. Door te bidden en een kaars te branden voor al die kinderen in Aleppo. Door onze woede te uiten en de Syrische slachtoffers te laten weten dat we ze niet vergeten. Door te blijven benoemen welke oorlogsmisdaden gepleegd worden, en onze politici daarmee lastig te vallen. Want het ergste voor de burgers in Aleppo is misschien niet het lawaai van hun vijanden, maar de stilte van mensen die hun vrienden zouden moeten zijn.