Het is maar de vraag of Ramesar een eenzaam geval van fraude is, of dat het vaker voorkomt – maar onopgemerkt blijft
De zaak van de verzonnen anonieme bronnen van Trouw-redacteur Perdiep Ramesar is vooral het bewijs dat er nog erg veel schort aan de interne organisatie van de redacties bij Nederlandse media.
Bij de zaak-Ramesar, de journalist van Trouw die de meeste van zijn artikelen bijeen verzonnen blijkt te hebben, komen een paar vreemde feiten aan het licht. Allereerst zeggen de gebeurtenissen veel over het professionalisme van het vakgebied, de journalistiek. Er is binnen Trouw kennelijk geen enkel systeem ontwikkeld voor kwaliteitsbewaking. En bij het AD, de vorige werkgever van Ramesar, evenmin. De hoofdredactie van Trouw gaat in een reactie op haar website diep door het stof, maar ik lees vooral geweeklaag en gebedel om begrip.
Ik zie geen enkel systeem waarmee de redactie haar eigen productie controleert voordat die aan de klant worden geserveerd. Ook niet in de goede voornemens die de Trouw-hoofdredactie na het voorval heeft geformuleerd. Dat komt niet veel verder dan een belofte dat redacteuren hun anonieme bronnen voortaan bij de hoofdredactie bekend moeten maken. Ook het feit dat wantrouwige collega’s wel vraagtekens hebben gezet maar verder niet zijn gehoord, is veelzeggend.
De redactiestaf had kennelijk weinig vertrouwen in de vermoedens van de collega’s. Ik vind dat erg mager voor een vakgebied dat haar legitimiteit volledig ontleent aan betrouwbaarheid en integriteit. Het is maar de vraag of Ramesar een eenzaam geval van fraude is, of dat het vaker voorkomt – maar onopgemerkt blijft.
Laag in de pikorde Ik wil hier geen luie vergelijking maken met de arts die zonder enig toezicht van buitenaf zijn vak mag uitoefenen (dat mag hij namelijk niet). Elke professionele organisatie die drijft op vertrouwen en betrouwbaarheid, dient een toegankelijk en stevig controle-systeem te hebben om de kwaliteit aan te toetsen. Dat begint bij de journalist die zijn stukje inlevert.
Ik denk dat het vrijwel ontbreken van kwaliteitscontrole alles te maken heeft met de journalistieke cultuur in dit land. De schrijvend journalist staat hier hoog in de pikorde, zijn creatieve vrijheid mag vooral niet worden ingeperkt door regeltjes en toezicht. Het geschreven woord is heilig: de eindredacteur is er alleen voor om de zaak netjes in de krant te krijgen, de kop te maken, en eventueel iets in te korten. Deze eindredacteur is vaak een wat oudere en anonieme collega die vaste werktijden prefereert. Ofwel is hij/zij een nog jonge collega die er vooral voor zorgt dat de pennevruchten van die hardwerkende journalisten met voldoende egards worden omgeven. De eindredacteur is hier dienstbaar aan de schrijver en zijn stuk. De hoofdredactie ziet van grote afstand toe, stuurt op hoofdlijnen, en zit verder vooral te vergaderen.
Joegoslavië Hoe onprofessioneel dit is, werd mij duidelijk toen ik in 1989 met een internationale groep collega’s in het toen nog verenigde Joegoslavië rondreisde. Ik voerde hier en daar wat gesprekken, maakte notities, en dat was dat. Intussen praatten we als collega’s voortdurend over onze gedachten bij dit gespannen land, waar je de brandende lont in het kruitvat overal al kon ruiken. Mijn BBC-collega, een aardige Ier die Patrick heette, bezag mijn aanpak met verbazing. Kon ik die quote die ik had genoteerd, nog eens even precies reproduceren? Nou, eeeh, niet heel erg letterlijk precies, nee. Maar wel de strekking. Dat ging er bij mijn BBC-collega niet in. Het moest letterlijk, of anders niet. En die persoon, wie was dat eigenlijk? Had ik zijn naam, functie, telefoonnummer?
Alleen al de gedachte aan contact met zijn editor maakte Patrick lichtjes nerveus. Want ja, die eindredacteur… Patrick diende eerst zijn verhaal te pitchen. Dat was geen sinecure: er zouden lastige vragen komen, en al die vragen moesten snel en goed worden beantwoord. Anders: geen verhaal. En kwam dat groene licht er? Dan diende het stuk de afgesproken lijn te volgen. Bovendien, dat sprak vanzelf, zou Patrick een lijstje moeten toevoegen met namen en telefoonnummers van alle gesproken bronnen. Bij elke bron, anoniem of niet, diende ook te worden aangestipt welke informatie deze persoon had aangeleverd. De eindredacteur in Londen zou te allen tijde in staat moeten zijn om een fact-checker aan het werk te zetten en de bron te bellen.
Dat is dus wel even andere koek dan een twijfelende redactiechef die zijn ondergeschikte eens vraagt hoe het precies zit, daar geen antwoord op krijgt en dan toch maar beslist om te publiceren. Zoals bij Trouw kennelijk jarenlang de gang van zaken is geweest.
Ik heb als hoofdredacteur (meer dan tien jaar) ook enkele keren te maken gehad met artikelen waarin anonieme bronnen werden gehanteerd. Ik vroeg (en kreeg) van de redacteur een lijstje met namen en nummers op papier (niet in de mail). Ik had ze zo kunnen bellen, maar dat hoefde natuurlijk niet meer: alleen het idee dat ik dit zou kunnen doen was voldoende voor een zuivere aanpak. Het had ook een ander voordeel: ik kon na publicatie de dreigingen met een rechtszaak en de woedende leugens van de ‘tegenpartij’ gemakkelijk en to the point pareren.
Er wordt hier vaak aangevoerd dat de redacties geen tijd meer hebben voor dit soort dingen, maar dat lijkt me onzin. Het is eerder een bewijs van ontbrekende kwaliteitscontrole. De sleutel tot de oplossing ligt denk ik vooral in een sterke en strenge eindredactie die wat hoger in de boom zit dan de journalist. Daarnaast heb je een simpele structuur nodig waarbinnen journalisten consequent en netjes al hun bronnen (anoniem of niet) vermelden bij elk stuk dat ze inleveren. Meer is niet nodig om te voorkomen dat fantasten en doorgeslagen types als Ramesar de journalistiek in een kwaad daglicht kunnen stellen.