Aanvullend pensioenstelsel benadeelt de lagere inkomens
• 19-05-2014
• leestijd 4 minuten
Senaat zou kabinetsvoorstellen opnieuw moeten blokkeren
Haalt de omstreden pensioenwetgeving van het kabinet dinsdag alsnog de eindstreep? Eerder blokkeerde de Senaat de kabinetsvoorstellen waarmee het kabinet enkele miljarden wil binnenhalen. Maar bij de aanpassingen die het kabinet nu voorstelt, haalt het nog steeds een forse hap uit het aanvullend pensioen. Het neemt ook voor lief dat ons aanvullend pensioenstelsel de lagere inkomens fors blijft benadelen. De aanpassingen stellen te weinig voor om nu wel ja te zeggen.
Het kabinet wil de belastinginkomsten verhogen door versobering van de pensioenen. Nadat in oktober 2013 een wetsvoorstel hierover in de Eerste Kamer strandde, wordt daar dinsdag gedebatteerd over een aangepast voorstel. Het gaat niet over de AOW maar om het zogenoemde ‘aanvullend pensioen’.
Premieaftrek In essentie gaat het om het volgende. De premies voor het aanvullend pensioen zijn aftrekbaar van de belasting. Het kabinet wil de belastinginkomsten verhogen door beperking van die fiscale premieaftrek met 13%. De keerzijde is dat er van het voor premie bestemde inkomensdeel dan minder overblijft voor de pensioenopbouw, waardoor het aanvullend pensioeninkomen te zijner tijd lager zal zijn. Maar daar tilt het kabinet niet zwaar aan. Het wetsvoorstel moet in 2017 €2,2 miljard extra belastinginkomsten opleveren. Doch op termijn vervliegt het grootste deel daarvan weer, omdat in de loop van de tijd steeds meer gepensioneerden lagere pensioeninkomsten dan nu hebben, en daarover dan minder belasting betalen. Op termijn beloven de extra belastinginkomsten zo ‘slechts’ €0,7 miljard.
Het kabinet haalt een aanzienlijke hap uit het aanvullend pensioen, maar laat de hoofdlijn van het stelsel onveranderd. Ik noem vier hoofdpunten.
Ten eerste. De hoogte van het pensioen kunnen we weergeven als percentage van het eindloon (of midden-loon). Opmerkelijk is dat ons pensioenstelsel zo in elkaar steekt dat dit percentage lager is naarmate het inkomen lager is. Mensen met een laag inkomen hebben dus niet slechts een absoluut lager pensioen, maar zien procentueel ook een geringer deel van hun eindloon in het pensioeninkomen terug. Daar doet het kabinet niets aan.
Levensverwachting Ten tweede. Hoe lager het inkomen des te korter mensen leven. Dat is triest maar waar (één reden is dat mensen met lichamelijk zware beroepen ook nog eens een laag inkomen hebben). Op hun 65e jaar is de levensverwachting voor mensen uit de laagste inkomensgroep (onderste 20%) ruim één vijfde korter dan voor mensen uit de hoogste inkomensgroep (top 20%). Qua pensioen blijken mensen met lage inkomens de hogere inkomens zo te subsidiëren. Immers, ze betalen beide AOW-premies en de doorsnee aanvullend-pensioenpremies, maar de lagere inkomens ontvangen gemiddeld 4,5 jaar minder pensioen. Ook daar doet het kabinet niets aan (het minste zou zijn om mensen met lichamelijk zware beroepen eerder te laten stoppen, maar ze het volwaardige pensioen te geven).
Ten derde. Bij mensen die werkloos geraken, concentreert zich de ellende van een economische recessie of, zoals nu, die van een langdurige crisis. Maar zij worden niet slechts getroffen door een lager inkomen tijdens de werkloosheid, doch ook nog eens door een lager pensioen. Ook hier doet het kabinet niets aan.
Belastingaftrek Ten vierde. We hebben in Nederland progressie in de inkomstenbelasting. Maar het aanvullend pensioenstelsel maakt die deels ongedaan (net zoals de hypotheekrenteaftrek). Mensen met een hoog inkomen krijgen van één euro pensioenpremie 52 cent aan belastingaftrek terug, maar mensen met een laag inkomen 36 cent. Als iedereen de premie tegen 30% zou mogen aftrekken, dan zou de staat €5 miljard meer belastinginkomsten hebben. En wel bij de huidige premie-inleg (dus niet de verlaagde uit het wetsvoorstel).
Die €5 miljard is ook het bedrag dat grofweg de bovenste helft van de inkomensverdeling toebedeeld krijgt ter ‘compensatie’ van de progressieve belastingtarieven (de helft van de werknemers had in 2013 een looninkomen onder de €27.700; 60% had een inkomen onder de €33.000). Op dit onderdeel doet het kabinet een pietsje: de hoogte van het loon waarover de premie fiscaal aftrekbaar is, wordt gemaximeerd op €100.000 (over €100.000 is de premie nog steeds tegen 52% aftrekbaar). Tegelijkertijd krijgen de 2% werknemers met zo’n inkomen voor 1/3 van hun ellende een fiscale compensatie. Gemiddeld leveren ze zo per saldo 0,3% van hun inkomen in.
Borreltafelpraat Hoe (on)redelijk is dit vierde onderdeel van het aanvullend pensioenstelsel? Veel politieke partijen betrekken de stelling dat inkomensverschillen aanvaardbaar zijn omdat er nu eenmaal verschillen in arbeidsproductiviteit zijn. Dat is borreltafelpraat want dit is voor verschillende functies vrijwel niet te meten (en als het wel te meten zou zijn dan is de stelling nog steeds betwistbaar). Maar zelfs als er productiviteitsverschillen gedurende het werkzame leven zijn, waarom zou dit dan moeten resulteren in inkomensverschillen gedurende de pensioenperiode, dat wil zeggen wanneer de vermeende productiviteitsverschillen er niet toe doen? Het kabinet stelt dat dit een zaak van loononderhandeling is, waar het kabinet buiten staat. Doch die vlieger gaat niet op. Inderdaad zijn loononderhandelingen een zaak van werknemers en werkgevers. Maar de wetgever stelt de belastingtarieven en de belastinggrondslag vast, en in het onderhavige geval de pensioenpremieaftrek en de specifieke vormgeving daarvan.
De verwijzing naar loononderhandeling noopt het kabinet niet om de inkomensverschillen gedurende het werkzame leven, in de pensioenen te bestendigen (punt 4) en te versterken (punt 1-3). Naast de pensioendaling voor iedereen, blijven deze fundamentele bezwaren aan dit pensioenvoorstel kleven, en daarom zou de Senaat er ook nu zijn steun aan moeten onthouden.