Wijngaardslak gezien? Geef 'm door!
De soort van de maand september, de wijngaardslak, is Nederlands grootste landslak. De dieren hebben een slakkenhuis dat tot 5 cm groot kan worden, maar de meeste dieren zijn ongeveer 3,5 cm. Vooral in de herfst bij vochtig weer loont het de moeite om op zoek te gaan naar deze soort. Dat kan in oude bossen rond landhuizen en kastelen, in diverse duingebieden en (vooral) in Limburg. Daar is de soort plaatselijk algemeen en is de soort autochtoon. Op veel andere plaatsen is de soort, vaak al in vroeger eeuwen, ingevoerd. Alle waarnemingen van deze middels de Flora- en faunawet en de Habitatrichtlijn beschermde soort zijn zeer welkom. Stichting ANEMOON probeert de hele Nederlandse verspreiding van de soort in kaart te brengen en te volgen. De grote slakken zijn vaak al snel gevonden, maar met goed zoeken zijn ook de kleinere wel te vinden. Ziet u een wijngaardslak, geef dat dan door via
www.telmee.nl
.
Planteneters, maar niet schadelijk
De dieren leven op kalkrijke, vochtige bodem, met vaak rijke plantengroei. Anders dan de naam aangeeft, komen ze niet alleen in wijngaarden voor, maar ook in bosranden, wegranden, parken, tuinen en in duingebied. In Nederland komt de soort vooral voor in Zuid-Limburg, in oude bossen en op diverse plaatsen in de duinen. Daarnaast zijn er door het hele land diverse verspreid gelegen vindplaatsen, vooral nabij landgoederen en kasteeltuinen. De dieren zijn daar soms al eeuwen geleden bewust uitgezet. Wijngaardslakken leven voornamelijk op de bodem op of in de strooisellaag. Zo nu en dan zijn de dieren ook te vinden op de stam van bomen of - meestal jongere dieren - op bladeren van grotere plantensoorten. De dieren eten vooral verse, sappige plantendelen. Ondanks uitvoerig testen kon geen nadrukkelijke voorkeur voor een bepaalde plantensoort worden ontdekt. Omdat de soort nooit in grote aantallen optreedt, wordt de wijngaardslak zelden of nooit als schadelijk gezien.
Liefdesspel met kalkpijlen
Wijngaardslakken zijn tweeslachtig en zijn dus man en vrouw tegelijk. Komen ze een paringsbereide partner tegen, dan kunnen ze elkaar wederzijds bevruchten. Ze betasten elkaar met de voelhorens - ze hebben er elk vier - en met het voorste deel van hun lichaam. Dan begint het voorspel, waarbij ze zich hoog oprichten, terwijl hun kruipvoeten (dat deel waarop slakken kruipen) tegenover elkaar liggen. In opgewonden toestand drukken ze zich stevig tegen elkaar aan, waarbij de voetzolen elkaar uiterst beweeglijk befriemelen en ze elkaar ook met de monddelen betasten. Op een gegeven moment wordt soms door één partner een scherpe 7-11 mm lange kalkpijl, de zogenaamde liefdespijl, in het lijf of de voetzool van de ander geschoten. De gestoken partner wordt hierdoor sterker opgewonden, maar vaak revancheert hij/zij zich door eveneens een pijl af te schieten. De pijlen blijven steken in de partner.