Het gaat niet goed met de rotgans. Deze bijzondere vogel, die overwintert in West Europa en broedt in Noord-Siberië, neemt sterk in aantal af, terwijl tot een jaar of tien geleden het aantal rotganzen juist spectaculair was tóegenomen. Vossen en lemmingen in hun broedgebieden zouden hierin een rol spelen. Daar wordt in de zomer van 2004 onderzoek naar gedaan en over de resultaten daarvan houden we u hier op de hoogte. (Informatie over deze vogel in het algemeen en over de Nederlandse rotganzen vindt u helemaal onderaan deze pagina).
Afname Rotgans onderzocht op Siberië
Bioloog Bart Ebbinge houdt de rotgans al sinds de jaren ’70 in de gaten en doet onderzoek naar het broedgedrag van de rotgans op het Taimyrschiereiland in Noord-Siberië. Aanstaande dindag vertrekt hij weer naar Siberië om zijn onderzoek voort te zetten. De komende maanden zal hij ons hier op de hoogte houden van zijn bevindingen.
4 juni 2004
Vandaag om 14.00 uur (8.00 uur ’s morgens in Nederland) zijn we hier geland bij het Willem Barents Station aan de Medusa Baai (73.21 NoorderBreedte, 80.29 OosterLengte),vlak ten zuiden van het plaatsje Dikson, zo’n 250 km ten westen van ons eigenlijke doel. Hierbij nog een foto van onze groep bij de pas uitgeladen spullen met het Willem Barents Station op de achtergrond.
De helikopter die ons met onze spullen hier bracht (600 km of 3 uur vliegen vanuit Norilsk) mocht vanwege de striktere veiligheidsnormen niet naar de Pyasinadelta vliegen zonder geëscorteerd te worden dor een tweede helikopter. Dat is voor ons niet te betalen. We hebben heel wat overleg met de helikopterautoriteiten gehad, en vanmorgen vroeg kwam er in ieder geval een oplossing. Op 14 juni kunnen we, door te combineren met een andere helikoptervlucht, toch vanaf het Willem Barents Station naar de Pyasinadelta gevlogen worden.
De vlucht hierheen was indrukwekkend. Zeshonderd kilometer lang een totaal besneeuwde wereld, waar geen mens woont. Een enkel groepje rendieren, wat sneeuwhoenders, en hier en daar een kaalgestoven stukje toendra.
De rivier de Jenissei, waar we een stukje langs vlogen, ligt nog helemaal dicht. Pas vlak bij Dikson was er op zee wat open water te zien vanuit de helikopter. Tot 14 juni kunnen we hier wel de aankomst van de Rotganzen volgen. Die zijn er nu nog niet. Wel een enkel zingende Sneeuwgors, wat Taimyrmeeuwen en Sneeuwhoenders.
Van lemmingen hebben we nog geen spoor gezien. Als het een echt lemmingpiekjaar zou zijn, hadden we ongetwijfeld al diverse lemmingen rondom dit veldstation gezien of gehoord. De sneeuw verhult echter nog veel. Pas bij het smelten zullen we er achter komen hoe het werkelijk met de lemmingen gesteld is dit jaar.
Hartelijke groeten,
Bart Ebbinge
Rotganzen in Nederland
Als u in ons land rotganzen wilt zien moet u naar de kust, want rotganzen houden van de zee. Voortdurend pendelen ze heen en weer van de buitendijkse schorren en slikken naar het zoete binnenwater om te drinken. Net als alle andere ganzen eten ze gras, maar ze zijn ook verzot op zeekraal. 's Winters lopen ze in grote groepen voedsel te zoeken op de graslanden achter de zeedijk of op het grastalud van de zeedijken. In het voorjaar zijn ze vaak op de schorren te vinden, waar ze de eiwitrijke groeipuntjes van de zeekraal afknabbelen.
Zo’n groep foeragerende rotganzen ziet er heel dynamisch uit. De vogels zijn veel beweeglijker dan andere ganzensoorten! In stevig tempo bewegen ze zich over het gras, af en toe krijgen ze ruzie onderling.
Rotganzen hebben een zwarte kop en nek en een witte halsring. Als u wilt weten of de rotganzen een succesvol broedseizoen achter de rug hebben let dan op de lichte veerranden van de vleugeldekveren. Jonge vogels hebben gestreepte ruggen. Bij brandganzen is dat net andersom en hebben de volwassen vogels lichte veerranden
De naam rotgans heeft niets met het slechte imago te maken dat ze hebben bij de boeren, maar met het geluid dat ze maken De rotgans hoeven we geen bijnaam te geven want die roept gewoon rot-rot-rot. Met zo’n geaffecteerde brouwende "r" die achteruit de keel komt.
dinsdag 8 juni 2004
(Foto: mannetje sneeuwuil op aanspoelhout, wachtend op lemmingen)
Vannacht scheen de zon nog uitbundig. Een mannetje sneeuwhoen was druk doende vlak bij onze barak zijn wijfje het hof te maken. Een prachtig schouwspel, dat glinsterend witte haantje met felrode vlekken boven de ogen, en een uitgespreide staart met zwarte pennen, tegen de achtergrond van het desolate, maar door de zon net iets warm gekleurde, besneeuwde toendralandschap. Verder weg de donkere laag van mist boven het eerste open water in de monding van de Jenissey.
Maar de winter geeft nog niet op. Op dit moment is het weer zwaarbewolkt en een ijskoude wind giert om het Willem Barentsz-station, een flinke houten barak die met Nederlands geld in 1996 hier aan de Medusa-baai is neergezet. Sindsdien bivakkeren er regelmatig onderzoekers in de zomermaanden. Vanwege brandgevaar is er geen kachel. Alleen Sasha, de ranger van het Grote Arctische Reservaat uit Dikson (het noordelijkste stadje van de wereld, 25 km hier vandaan) kan een generator starten, waarna een centrale verwarming de ergste kou uit het gebouw haalt. Maar hij is met zijn prehistorische rupsvoertuig (‘vezdechod’) al weer drie dagen weg. Buiten een paar graden vorst, binnen een paar graden boven nul. Maar dat mag de pret niet drukken. Er is gelukkig 100 m verderop nog een kleine hut (‘balok’) waar we een primitieve oliekachel kunnen branden en waar we op kunnen warmen.
We meten dagelijks de sneeuwbedekking, maar die neemt – vooral door stuifsneeuw – eigenlijk alleen nog maar toe. En hoewel het hier qua neerslag eigenlijk een woestijnklimaat is, is op het ogenblik nog driekwart van de bodem met een sneeuwlaagje bedekt. We hebben dan ook nog maar weinig trekvogels gezien. Afgelopen zaterdag zagen we de eerste groep van 6 kolganzen onzeker rondvliegen. Er zijn wel twee paartjes sneeuwuilen die we regelmatig tegenkomen, ieder in een eigen vallei. Je zou zeggen dat er dan ook lemmingen zouden moeten zijn, lemmingen zijn immers het belangrijkste voedsel van de sneeuwuil. Maar lemmingen hebben we nog steeds niet gezien. Wel hier en daar een spoor van een poolvos. Ook Middelste jagers – normaal alleen boven zee, maar in broedtijd verzot op lemmingen – verkennen de omgeving. Kortom, we moeten nog even geduld oefenen, vóór we onze Nederlandse rotganzen en steltlopers kunnen verwelkomen (of zijn het Russische?).
Yakov Kokorev, Bas Pedoli, Kees van ’t Hoff, René Henkens, Dima Pakin, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Sim Broekhuizen en Bart Ebbinge
11 juni 2004
Afgelopen dinsdag zitten we in de warme 'balok' thee te drinken, als iemand roept: "een lemming!". Uit het raampje zien we dat een uit de kluiten gewassen donkerbruine rups met verbazende snelheid over de sneeuw schuift. We kunnen hem zeker 150 m volgen, onderlangs de helling. De hard bevroren sneeuw maakt het hem makkelijk zich voort te bewegen, maar evengoed moeilijk om ergens een gaatje te vinden om weer af te dalen naar veiliger oorden. En tot onze verrassing komt er juist op dat moment een ruigppootbuizerd tegen de wind in ploegen, die hadden we al een paar dagen niet meer gezien. Het lemminkje schuift gewoon verder, en wordt zonder pardon geslagen. Onze eerste en laatste levende lemming was dat. Verder alleen lemmingresten in uileballen. Halsbandlemmingen (een lemming met graafpoten en 's winters een witte vacht) en Siberische lemmingen (altijd bruin).
Het blijft flink waaien hier, en het is nog steeds wat koud voor de tijd van het jaar, rond het vriespunt. Het sneeuwdek neemt nog niet af, steeds komt er weer nieuwe stuifsneeuw uit de lagere stukken tundra. Maar de wind is wel naar zuid en west gedraaid. En meteen zien we dan ook de eerste groepen rotganzen langskomen. Vrij laag over de sneeuw, in onregelmatige vluchten van 10, 20 tot wel 80 ganzen. Ook trekken er steltlopers langs: onze Poolse en Ukraiense collega's die eergisteren zijn aangekomen om hier de hele zomer broedvogelonderzoek te doen, hebben al een indrukwekkende lijst van 17 waargenomen soorten.
Gisteren waren we op excursie in Dikson. 25 km in het stoere rupsvoertuig van Sasha over het ijs. Een hels kabaal. Sasha uit het raam hangend om het spoor te kunnen volgen. en druk aan de handels trekkend om de koers te corrigeren. Onderweg een zeehond op het ijs. Als we stoppen om even te kijken, verdwijnt hij in een gat. Dikson is een stadje met straten van zwarte kachelslakken en een ratjetoe van onbewoonde en bewoonde gebouwen en gebouwtjes. Wegens de vorst in de bodem waarvan alleen de bovenlaag ontdooit ('permafrost'), zijn alle gebouwen op palen gebouwd, zodat de warmte van het gebouw niet de eigen fundering laat verzakken. Sinds de perestroika is het aantal werknemers van het meteo-station, de haven, de visfabriek en de douane flink afgenomenvan, en telt de bevolking in plaats van 5000 nog maar 600 mensen. De overgebleven mensen wonen vijrwel allemaal in de paar flatgebouwen van vijf verdiepingen.
We worden meer dan hartelijk ontvangen door Alla Fjódorovna, educatiemedewerker van het Groot Arctisch Taimyr Reservaat. Haar kabinetje, in de onderste verdieping van het flatgebouw waar ze zelf ook woont, is volgehangen met kindertekeningen, platen van vogels, walrussen en andere poolbeesten, opgeplakte planten, en portretten van poolvorsers. Ze vertelt ons met enorm enthousiasme over het belang van de bescherming van de kwetsbare natuur in deze streken. Jaarlijks gaat ze met een schoolklas naar het Willem Barentzs Station, om de kinderen de wondere wereld van planten en dieren te leren kennen. Of ze er niet over denkt om na 30 jaar Dikson eens naar zuidelijker oorden te verhuizen. Nee, stelt U zich voor, de poolnacht met volle maan, noorderlicht en sterren, er is toch niets mooiers te bedenken? Ze heeft een plan om binnenkort op vakantie naar Noorwegen te gaan. Daar staat het schip van Nantsen. En met ontdekkingsreizigers van de poolstreken heeft ze wel wat. Misschien komt ze ook wel naar Nederland dan, daar kwam Willem Barentsz toch vandaan?
Wat er vanaf maandag gebeurt is nog niet zeker. De meest waarschijnlijke variant is dat we maandag vanhier opbreken, en met twee vezdechodden naar Dikson rijden, alwaar de tweede ploeg dan per vliegtuigje aankomt. De groep voor het vervolg gaat dan meteen door naar de Pyasina-delta, met dezelfde vezdechoden, zodat we hopelijk vóór het ijs in de rivieren breekt in een dag of twee de andere oever van de Pyasina bereiken. Op dit moment proberen we van de burgemeester in Dikson twee goede vezdechoden te huren.
We houden jullie op de hoogte!
hartelijke groet,
Bart Ebbinge c.s.
maandag 14 juni 2004, Willem Barents Station
(foto Dima Pakin: volwassen Siberische lemming voor zijn instortende sneeuwhol)
De dooi zet door. Nu krijgen we iets meer zicht op de aanwezigheid van lemmingen. Hun ondersneeuwse gangenstelsels lopen vol smeltwater en storten in. Het sneeuwdek dat hier 9 maanden per jaar een relatieve veiligheid biedt voor deze grappige knaagdieren, houdt op te bestaan. Via ons sneeuwtransekt meten we de dagelijkse sneeuwbedekking. Op vrijdag en zaterdag is de sneeuwbedekking van 75 % naar 50 % geslonken. De helft van de toendra is nu sneeuwvrij.
Zondag (13 juni) verscheen ineens vlak naast ons gebouw een familiegroep van minimaal 8 lemmingen, die door de dooi dakloos werden. In de smeltende sneeuw zijn hun holletjes nog duidelijk te zien. In de stralende zon knabbelen ze intensief aan de vegetatie, zoals ze de hele winter onder de sneeuw waarschijnlijk ook gedaan hebben. Regelmatig schieten ze terug in hun holletjes of zoeken dekking onder planken of wat dan ook, b.v. tussen de voeten van één van ons. Omdat wij hen staan te bekijken en te fotograferen, durven de meeuwen, ruigpootbuizerds of wat dan ook niet dichterbij te komen. Een enkele Taimyrmeeuw scheert wel geïnteresseerd over.
In de korte tijd dat de sneeuw smelt, maar de toendrabodem nog keihard bevroren is, kunnen lemmingen vrijwel nergens dekking zoeken en zijn ze een gemakkelijke en geliefde prooi. Of er echt veel lemmingen zijn blijft nog onduidelijk. Andrey Bublichenko, de lemmingdeskundige hier, denkt vooralsnog dat het geen lemmingpiekjaar zal zijn. Lemmingen zijn er dus wel, en het mannetje van een paartje Sneeuwuilen in een nabijgelegen vallei maakt met langzame vleugelslag een baltsvlucht. Ze hebben nog geen nest, en in goede lemmingpiekjaren beginnen ze al rond 1 juni eieren te leggen, zegt Yakov Kokorev.
Met het zachte weer zijn er veel meer spelers op het toendratoneel verschenen. De toendra is nu verlevendigd door veel steltlopers: de prachtige morinelplevieren, steenlopers, bontbekplevieren, bonte, krombek- en kleine strandlopers. De bruine blaadjes van het roosje Dryas octopetala blijken ineens niet echt dood te zijn, maar vullen zich met vocht en worden weer groen. Het was gisteren stralend zonnig weer, 24 uur per dag. Als de zon in het zuiden staat dooit het een graad of 5. Als hij echter rond middernacht in het noorden staat vriest de gesmolten sneeuw weer wat op, en knerpt onder je laarzen. Vandaag schijnt de zon nog steeds volop, maar staat er weer een straffe wind uit het oosten.
Wij wachten intussen op beslissingen van helikopterbazen. De plotseling krachtig invallende dooi heeft het onmogelijk gemaakt dat we per ‘vezdekhod’ naar de Pyasina-delta gaan (zie ons vorige bericht), zodat we nu toch weer van een helikopter afhankelijk zijn. Vrijdag verschenen er ineens twee helikopters van de Grenssoldaten uit Vorkuta hier in Dikson. Misschien kan Yuri Mazourov vanuit Moskou iets gedaan krijgen bij hun baas in Vorkuta, zodat zij ons kunnen vervoeren. Onze hoop dat de aanwezigheid van deze helikopters in Dikson voldoende borg zou zijn om ons alsnog met één helikopter vanuit Norilsk te vliegen, blijkt ijdel. De helikopterdienst uit Norilsk mag niet samenwerken met de helikopters van de Grenssoldaten. Afwachten dus wat Yuri Mazourov vanuit Moskou weet te regelen.
‘Po smotriem’, zeggen ze in Rusland, ‘we zullen wel zien’. Vanavond komt onze tweede ploeg per regulier vliegtuig vanuit Norilsk ook naar Dikson.
Yakov Kokorev, Bas Pedroli, Kees van ’t Hoff, René Henkens, Dima Pakin, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Sim Broekhuizen en Bart Ebbinge
vrijdag 18 juni 2004, Willem Barents Station, Medusa Baai
Afgelopen maandag, 14 juni, kwam onze tweede ploeg aan. Per Antonov-26 (een Fokker friendship-achtig vliegtuig met 2 propellors) vanuit Norilsk naar Dikson, en dan per ‘vezdekhod’ over het ijs naar onze huidige verblijfplaats, het Willem Barents Station.
Twee Fransen (Maud Poisbleau en Sébastien Dalloyau), twee Russen (Igor Popov en Igor Travinsky) en 3 Nederlanders (Janien van der Greft, Raymond Klaassen en Roeland Bom). Van onze eerste ploeg zijn Kees, Bas, René, Sim en Dima op dinsdag weer teruggegaan. In Dudinka (vlakbij Norilsk) in het hoofdkantoor van het Grote Arctische Reservaat hebben ze nog een workshop gehouden over de mogelijkheden voor ecotoerisme in deze uitgestrekte vrijwel ongerepte arctische streken. Doortje, Yakov en ik zijn ook voor de tweede periode hier gebleven.
De dinsdag van het vertrek van onze kwartiermakers gierde de wind met uitschieters van windkracht 9 om het station. Uit het Zuidoosten. Dat is gunstig voor ons, want hoe eerder en krachtiger de dooi inzet, hoe eerder er een helikopter in Dikson wordt gestationeerd, zodat wij op een legale wijze met een andere helikopter naar de Pyasina-delta vervoerd kunnen worden. Ons geduld wordt wel beproefd.
Woensdag zwakte de wind wat af en meteen barstte een trekgolf van steltlopers en vooral ook Rotganzen los. Richting Noordoost. De meeste Rotganzen vliegen in groepjes van enkele tientallen gestaag door, maar een enkel paartje zwerft rond in onze omgeving. Zoekend naar een geschikt plekje om te broeden.
De Sneeuwuilen baltsen wel, maar kunnen kennelijk nog steeds niet besluiten om te gaan nestelen. Dat maakt het voor Rotganzen ook moeilijk een beslissing te maken. Een enkel groepje strijkt hier even neer (zie foto). Er komt steeds meer water op het ijs te staan, dat nu een prachtige blauwgroene kleur krijgt.
Raymond ontdekte een Bonte Strandloper met kleurringen (links rood-geel-blauw; rechts wit-roze-metaal), die hier op 18 juni 2000 als volwassen vogel op het nest was gevangen en geringd door Hans Schekkerman. Die is hier nu voor de vierde keer teruggekeerd, zonder visum! Naast de zoekende Rotganzen zagen we ook nog twee paartjes Roodhalsganzen. Echte juweeltjes.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau en Bart Ebbinge.
maandag 21 juni 2004, Willem Barents Station, Medusa Baai
Een dagje op de toendra.
Ook vandaag eerst weer harde wind. Over het zeeijs met plassen smeltwater erop, loopt nu de gemakkelijkste looproute Toch valt het op onze lieslaarzen (het meest ideale schoeisel hier) met die harde wind niet mee overeind te blijven op het hier en daar spekgladde ijs. De smeltende sneeuw heeft de witte dalen waar we eerst gewoon doorheen konden lopen in kolkende beekjes veranderd. Daardoor kan je daar niet meer langs, en is het het gemakkelijkste om over zee lopen om de volgende toendrarug aan de andere kant van de beek te bereiken. Op de overgang van zeeijs naar land moeten we nog wat zeer diepe sneeuw door. Dan lopen we ineens op de sneeuwvrije toendra waar nu prachtige gele anemoontjes (Novosieversia glacialis) bloeien. Maar 25 % van het land is nu nog met sneeuw bedekt.
De wind valt plotseling weg en in de stralende zon wordt het zelfs warm. We horen een blauwborstje zingen op een rotspunt. Die zien we hier vaak. Nog geen 5 minuten later echter, trekt de ZO-wind weer aan tot windkracht 8. Van die wind waar je tegen in kan hangen. We struinen zonder te praten, ieder in zijn eigen wereld, verder de toendra over. Zien vooral veel Middelste jagers. Die lijken te genieten van de harde wind, en scheren op enkele meters langs ons heen. Op jacht naar lemmingen. Prachtige vogels zijn het met die verlengde, gedraaide staartpennen. De rest van het jaar zijn het zeevogels, maar nu even niet.
Een enkel groepje van 10-15 Rotganzen trekt nog langs, worstelend tegen deze straffe wind. Aan de overkant van een ander riviertje zien Maud en Sébastien nog 26 Rotganzen aan de grond, waaronder 3 met kleurringen. De inscripties kunnen ze vanwege de harde wind en de afstand niet aflezen, maar eentje heeft een oranje en een rode ring, die we in 1995 in de Pyasina-delta hebben aangelegd. Waarschijnlijk is ook deze gans dus net als wij nog van plan naar de Pyasina –delta te gaan. Hij is vanwege de harde wind even neergestreken, wij wachten om andere redenen. Hoe lang nog ?
Op de terugweg naar het Willem Barents Station komen we langs twee alarmerende ruigpootbuizerden. Hun nest met twee eieren is gewoon op de grond gemaakt, maar wellicht om te laten zien dat zij toch echte buizerden zijn is het wel omlijnd met takjes. Van de poolwilg. Raymond toont zijn talent om nesten te vinden. Een krombekstrandloper met 1 ei, een kleine strandloper met 3 eieren, en op een kiezelstrandje een bontbekplevier met 3 eieren. Nog geen volledige legsels, maar het voorjaar is hier nu eindelijk begonnen.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau en Bart Ebbinge
Maandag 28 juni 2004, Willem Barents Station, Medusa Baai
De Medusa-baai op 25 juni (foto Sébastien & Maud)
Morgen is het de langverwachte dag waarop eindelijk een helikopter komt om ons naar de Pyasina-delta te brengen. Yasha Kokorev heeft een allerlaatst telefoongesprek met de helikopterbaas Chainikov uit Norilsk gevoerd, en meteen onze retourvlucht voor 20 juli geregeld. We zijn nu druk bezig alles weer in te pakken voor ons vertrek. Igor en Igor verzorgen vandaag het eten. Rendierkotelet!
In het Willem Barents Station zal het heel wat rustiger worden als wij met zijn tienen vertrekken en er slechts vijf personen achterblijven, 2 Russen, 1 Oekraïense en 2 Polen. We zijn inmiddels een hechte groep geworden: Russisch, Nederlands, Frans en Pools wordt er door elkaar gesproken met Engels als verbindende taal. In een apart hutje woont de assistent-beheerder, de oud-visserman Andrey Jürgens, die vroeger in de Pyasina-delta heeft gevist.
Onze tijd hier hebben we gelukkig goed kunnen besteden. We hebben rotganzen voorbij zien trekken, met 16 juni als topdag. Maar ook zijn er rotganzen die zich hier hebben gevestigd. Op kleine eilandjes 8 kilometer uit de kust vonden Raymond en Roeland samen met de Polen Damian en Agnieszka na een lange tocht over het ijs 49 rotgansnesten.
Op de vaste wal vonden we 17 rotgansnesten. 3 verspreid liggend langs riviertjes op de toendra, en 6 en 8 gegroepeerd in een Sneeuwuil-territorium.
Lemmingen zien we nog steeds, maar echt veel zijn het er toch niet. Echte lemming-deskundigen, zoals de sneeuwuilen zelf, hadden tot eergisteren nog niet één ei gelegd. Ook de middelste en kleine jagers zien we steeds meer in groepjes op het ijs of op de toendra zitten, hoewel we ook enkele nesten met eieren van hen vinden.
Van de ruigpootbuizerd hebben we nu 4 nesten met eieren gevonden. Kennelijk is het voor deze vogels zelf ook moeilijk in te schatten hoe de lemmingstand is, en besluiten sommige wel een nestelpoging te wagen, terwijl anderen het nu al opgeven. Gisteren vonden we het eerste ei van een Sneeuwuilenpaar dat toch een poging besloot te wagen. Daar omheen vonden we ook nog 8 Rotgansnesten. Nu het uilenpaar een ei heeft gelegd, is de verdediging van hun territorium tegen poolvossen voorlopig gegarandeerd, en daarvan kunnen die 8 paar rotganzen profiteren.
Wat er gebeurt als een Sneeuwuilenpaar vertrekt werd ons gisteren op spectaculaire wijze gedemonstreerd. We waren onderweg naar de rotganskolonie van de 6 paar die we op 24 juni hadden ontdekt. Toen zagen we er geen uilen. Wel lagen er rondom het oude Sneeuwuilennest witte veertjes en verse braakballen als bewijs van de recente aanwezigheid van uilen. Langs een riviertje op 1 kilometer afstand van deze rotganskolonie liep ineens een rotgans van haar nest. Doortje zag dat deze gans geringd was. Links een groene ring met een witte streep, recht een gele ring met N (G-YN, voor de ervaren rotgansaflezers). Ze klapperde met haar vleugels en duidelijk was de kaalgeplukte broedvlek op haar buik te zien, een vrouwtje dat volop aan het broeden is. Het mannetje dat bij haar liep was ongeringd. In het nest lagen twee eieren, en veel minder dons dan je zou verwachten bij zo’n volledig kaalgeplukte broedvlek.
Toen we snel doorliepen, liep ze met een boog om ons heen en ging meteen weer op haar eieren zitten broeden. Was dat niet die rotgans die we op 24 juni in die kolonie op het nest hadden gevangen en geringd? Een snelle blik in het zakboekje bevestigde dit. Ze had daar een nest met 4 eieren. Hoe kan die nu hier een nest hebben?
We liepen door naar de kolonie, die in een prachtig valleitje rondom een centrale rotspartij lag. Op die rotspartij lag het oude Sneeuwuilnest. Een paartje Bontbekplevieren alarmeerde. Verder doodse stilte. De levendige rotganskolonie van 24 juni met rotganzen die met elkaar kleine grensconflicten uitvochten was een spookstad geworden. In één nest vonden we gebroken eischalen (zie foto Sébastien & Maud: door poolvos geplunderd nest van rotgans), en vossengeur verried de dader. Uit alle andere nesten waren de eieren helemaal verdwenen. Vaak begraven poolvossen eieren voor later. Ook die nesten roken allemaal naar poolvos. Hier had zich een drama afgespeeld. De rotganzen waren bij een Sneeuwuil gaan nestelen, maar omdat deze uil er de brui aan had gegeven, genoten ze niet langer bescherming tegen poolvossen. Slechts twee keer hadden we zelf een poolvos gezien, dus veel zijn er niet. Zo’n kolonie rotganzen is gemakkelijk te ontdekken door een poolvos. Bij gebrek aan een beschermende Sneeuwuil kan het dan snel misgaan. Een wankel evenwicht afhankelijk van de talrijkheid van lemmingen.
De geïsoleerd gelegen rotgansnesten waren (nog) niet door de poolvos gevonden, bleek bij controle door Sébastien, Maud en Janien. Hoeveel kans hebben zij nog? G-YN had al 4 eieren gelegd en waagt nu ergens anders met haar laatste twee eieren een allerlaatste poging voor dit seizoen. Meer dan 6 eieren legt een rotgans niet in één seizoen. Onze Poolse vrienden zullen de rotgansnesten hier verder in de gaten houden, als wij morgen naar de Pyasina-delta vertrekken.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau en Bart Ebbinge
Zaterdag 3 juli 2004, Dikson & Pyasina
Het is nu zaterdag 3 juli en we zitten niet meer in het Willem Barents Station, maar ook niet bij Mys Vostochny (Kaap Oost) aan de Lidia Baai in de Pyasina-delta. We wachten nu in het bezoekerscentrum van het Grote Arctische Reservaat in de nederzetting Dikson. Het bezoekerscentrum dat we begin juni ook al eens bezochten, maar waar we nu al twee nachten op bijeengebrachte kussens op de vloer geslapen hebben.
De helikopter die op 29 juni ons zou komen ophalen mocht vanwege de weersinterpretatie van de meteodienst in Dikson niet vanuit Norilsk vertrekken. Bij ons aan de Medusa Baai stond een straffe noordenwind en bij 2 graden boven nul was het zicht prima, maar Dikson (25 km ten Noorden van de Medusa Baai) was inderdaad van tijd tot tijd in mist gehuld. Om het uur zou er een nieuwe weerprognose gemaakt worden en konden we weer bellen. Om 15.30 besloot de helikoptermaatschappij in Norilsk dat het die dag te laat zou worden om nog te gaan vliegen. Voor de hele trip om ons naar Mys Vostochny te brengen rekenen ze op 8,5 uur vliegen.
De volgende dag verliep in dezelfde sfeer van afwachten, alleen regent het nu ook. Nu zijn ze vanuit Norilsk bereid om ook nog om 19.00 uur te vertrekken. Het is hier toch 24 uur per etmaal licht. Tot 19.00 uur blijft de Diksoniaanse meteodienst voet bij stuk houden: ‘Pagoda njet’ (‘geen weer’). Tien minuten later klaart het weer weer op, net als de avond ervoor, maar vanuit Norilsk vertrekken ze vandaag niet meer.
Op 1 juli zijn de weersomstandigheden naar ons gevoel nauwelijks verschillend van de voorafgaande dagen, maar het regent gelukkig niet meer. De helikopter die om 10.00 uur uit Norilsk zou vertrekken, vertrekt om 11.48 uur. Drie uur later zien we hem voorbijvliegen naar Dikson. Een half uur later komt hij gelukkig toch weer terug vanuit Dikson en landt inderdaad bij ons. De enorme hoeveelheid van ons expeditiemateriaal past er maar net in, de stoel van de radiotelegrafist (niet in de cockpit, maar in het ruim) wordt ook volgestapeld. Met een zucht van verlichting stijgen we op. Onder ons het prachtige groenblauwe ijs, met veel scheuren nu, en vlakbij het eiland Dikson ook open water.
We landen op het vliegveld op het eiland Dikson. Er wordt bijgetankt, de stoel van de radiotelegrafist moet weer worden vrijgemaakt, want nu gaat het serieuze werk beginnen. Denken wij. We stijgen op en landen nog even bij de nederzetting Dikson om Sasha Belyashov en een visser Vladimir Janov op te pikken. Als aanvulling op de etensvoorraad zou Sasha Belyashov nog wat extra zaken inkopen, omdat wij niet op een mee-eter van het Grote Arctische Reservaat in ons kamp hadden gerekend. Bij draaiende motor zou alles snel ingeladen worden, zodat we geen tijd zouden verliezen. Het geld voor de extra inkopen (ca. 5000 roebels) zou Sasha van iemand lenen, en wij zouden het bij deze tussenstop overdragen, zodat die schuld meteen vereffend kon worden. Sasha bleek echter geen geld geleend te hebben, maar had het voedsel klaar laten zetten in de winkel, en zou met ons geld het mee kunnen krijgen. Vertraging dus. Vloekend zetten de piloten de motor stop. Altijd wat met die lui van het Grote Reservaat ! Die….(Russische woorden die niet voor herhaling vatbaar zijn!).
Er blijkt een limiet van 6 uur vliegtijd per etmaal voor de piloten te gelden, en ze hadden het precies zo uitgekiend dat ze ons konden afzetten en dan terug konden vliegen naar Dikson, daar slapen en dan de volgende dag weer terug naar Norilsk. Dat kan nu dus niet meer. De piloten proberen toestemming te krijgen toch nog wat langer te mogen vliegen. Die toestemming schijnt uit Krasnoyarsk te moeten komen. Lukt niet. Niet getreurd, nog een nachtje hier in Dikson op de vaste wal, terwijl de helikopter met al onze spullen erin weer even terugvliegt naar het vliegveld op het eiland Dikson. De piloten zeggen dat ze om 10 uur beginnen. De helikopter is volgetankt, en als wij om 10 uur klaar staan bij het heliveldje ‘Yuzjka’ hier op de vaste wal, dan pikken ze ons op en gaan we eindelijk naar ons kamp bij Mys Vostochny.
De volgende ochtend staan we tot 11 uur te wachten, bij koud maar prima weer met goed zicht, maar geen helikopter. Het vliegveld kunnen we goed zien, maar de twee helikopters net niet, die staan net achter een heuvel. Sasha rijdt met een busje naar de dichtstbijzijnde telefoon en gaat bellen. De piloten krijgen geen toestemming om te vertrekken. Waarom niet blijft de hele dag onduidelijk. Het vliegveld blijkt gesloten vandaag. Ook het reguliere vliegtuig dat vanuit Norilsk zou komen schijnt niet te komen. Wij willen onze man in Moskou proberen te bereiken. Vanuit Dikson kunnen we niet naar buiten bellen, maar op het postkantoor blijkt wel e-mail mogelijk te zijn. Gaan we proberen. Om 15.00 uur gaat het postkantoor open. Er blijkt wel e-mail mogelijk te zijn, maar door een-of-andere technische storing kunnen ze vandaag alleen e-mail ontvangen en niet verzenden.
Gelukkig heb ik voor de zekerheid onze satelliet-telefoon wel meegenomen uit de helikopter, maar vanuit dit huis werkt hij niet, en de benodigde accu om buiten te zenden staat in de helikopter. Mijn vriend Yoeri Ostrovski, een visser/jager die ik goed ken van vroeger uit de Pyasina-delta, weet raad. Een vriend van hem met een politiejeep wordt opgescharreld. De motorkap gaat open. Klemmen op de accu en zenden maar. We krijgen echter geen kontakt met de satelliet. Waarschijnlijk teveel storend ijzer hier vlak voor het huis. Alles in de jeep, en op een heuveltje buiten Dikson lukt het wel. We zenden ons bericht naar Yuri Mazourov, en hopen dat hij, nu hij op de hoogte is, misschien iets voor elkaar kan krijgen. We brengen hier opnieuw een nacht door. Wat morgen (zaterdag) ons zal brengen, blijft een verassing.
Het is zaterdagmorgen. Elf uur. Terwijl ik de laatste hand leg aan dit verhaal, komt Sasha Belyashov binnen. ‘De helikopter gaat vliegen!’ Dan gaat alles ineens snel.
Lieslaarzen aan. Jassen aan. Vijf minuten lopen naar Yuzjka. Als we bijna op de landingsplaat zijn, horen we de helikopter van het eiland Dikson aankomen. Hij landt en terwijl de motor blijft draaien, gaan we gauw aan boord. Het is kwart over elf. Een uur later zetten we de visser Vladimir met zijn jonge hond die Alkaida heet af op het eiland Tsjaika, en vliegen zelf door naar het noorden. Een kwartier later landen we op de plaats waar we al zo lang naar verlangen: Ons basiskamp bij Mys Vostochny!
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau en Bart Ebbinge
Woensdag 7 juli 2004 , Mys Vostochny
Eenmaal aangekomen in ons kamp aan de Lidia-baai in de Pyasina-delta is het zaak om onze Franse vrienden zo snel mogelijk naar het grote vogeleiland te brengen. Hun onderzoek naar het territoriumgedrag van de rotgans moet zich vooral hier afspelen. Het Grote Vogeleiland is een eiland van 800m bij 300m en ligt hier 3 km vandaan voor de kust. Hier is in 1990 een huisje geplaatst. Zonder de vogels te verstoren, kan je daar midden in een rotganskolonie zitten.
Zo op het oog bestaat de weg van het basiskamp naar dit eiland uit eerst een stuk open water, dan een groot stuk ijs, weer een stuk water en nog een stuk ijs. De eerste dag wordt het ijs verkend en wordt er één van onze twee boten op een geïmproviseerde slee naar het tweede stuk water gebracht. De buitenboordmotor gaat op een aparte Pulka-slee mee. Te voet gaan Yasha en Bart het laatste stuk verder naar het eiland, maar 10 meter open water dat rondom het eiland stroomt, maakt het onmogelijk voet op het eiland te zetten. Omdat we al op 20 juli worden opgehaald, dringt de tijd.
De tweede dag besluiten we daarom toch de gok te wagen en gaat een groep van 5 man gewapend met planken en touwen op pad. Het eerste stuk over het water en ijs gaat voorspoedig. Het ijs is weliswaar dik, maar bros en bestaat uit een soort aaneengevroren ijspegels. De oppervlakte bestaat uit prachtig gevormde minuscule ijsdoolhoven. Maar het ziet er nog steeds betrouwbaar uit. Yasha zegt ons vooral op het witte ijs te lopen. Dat is betrouwbaar. Halverwege het ijs kruist ons een oud spoor van grote pootafdrukken: een ijsbeer is hier van de winter langs gelopen.
De boot bij het tweede stuk water ligt nog keurig op ons te wachten. Na die te water gelaten te hebben manoeuvreert Yasha, die hier jaren gewerkt heeft, het vaartuig handig tussen de ijsschotsen door en zo bereiken we ook het laatste stuk ijs zonder problemen. Ook dit ijs ziet er betrouwbaar uit. Er staat een zacht briesje uit het zuidoosten, het is ongeveer 5 graden en half bewolkt. Vol goede moed en met vertrouwen vervolgen we onze weg naar het eiland dat steeds duidelijker tegen de horizon zichtbaar wordt. Tien meter voor het eiland stopt die weg. Er is open water tussen de ijsschotsen. Op het eiland horen we de meeuwen al krijsen. Ze zijn niet gediend van menselijke verstoring in hun kolonie. De eerste rotganzen kijken verstoord om zich heen en boven ons vliegt een alarmerende roodhalsgans.
Gelukkig hebben we onze planken. Hiermee kunnen we van ijsschots naar ijsschots lopen en zo bereiken we dan toch het eiland. Een deel van de groep gaat terug om spullen te halen en Bart en ik gaan naar het huisje om dat klaar te maken. We sluipen onderlangs de kust richting huis om zo min mogelijk te verstoren. Doordat het eiland zelf zo’n 4 meter hoger is, kunnen de meeste ganzen op het eiland ons niet zien. Maar we kunnen niet voorkomen dat toch een rotgans en een roodhalsgans van het nest af vliegen. Ik dek de eieren af met het dons uit het nest, zodat ze geen gemakkelijke prooi voor de meeuwen zijn. Het eiland blijkt goed bevolkt te zijn. Roodhalsganzen hebben hier voor zover bekend nog maar een keer gebroed, in 1995, en nu hebben we al drie paartjes gezien.
Het huisje (het behouden huis II) heeft nu 14 Siberische winters uitmuntend doorstaan. Het is een prachtding, van veel gemakken voorzien. Uit panelen opgebouwd door Jan Koenes en zijn timmerlieden van de Universiteit van Groningen: 30/4/1990 J.W.K. staat er in de nok gegraveerd. Het is hier ter plekke gemonteerd in 1990, en toen uiteindelijk hangend onder een helikopter op het eiland geplaatst. We verwijderen de schotten die voor de ramen en kijkopeningen zijn geschroefd. Als deze werkzaamheden eenmaal voorbij zijn en de rust enigszins is teruggekeerd, kunnen we pas goed zien wat een waanzinnige plek dit is. Op 5 m broeden twee stoïcijns kijkende koningseiders. Niet veel verder broedt een rotgans en een steenloper en verder over het hele eiland is het een drukke bedoening met gakkende rotganzen die hun territorium heftig verdedigen tegen soortgenoten en meeuwen. Twee paar rotganzen die opeens bij elkaar komen om iets te overleggen. Agressieve roodhalsganzen en gluiperige meeuwen. We zitten er middenin.
Het uitzicht is wijds. In het westen is een grote ijszee met een paar eilanden. In het oosten, op de vaste wal een uitgestrekte toendra en heel, heel in de verte wat heuvels. Vanuit zee zien we een regenbui aankomen. Als de druppels beginnen te vallen heerst op het eiland een wat gelaten stemming. Alle vogels drukken zich op het nest en kijken naar de mistflarden die voorbijdrijven. In de verte lopen drie nietige mensen kleumend over het ijs richting basiskamp.
Als het al lang weer droog is komt de groep voor de tweede keer op het eiland met alle benodigdheden om hier langere tijd te kunnen verblijven: grote propaangasfles, gaskomfoor om te koken, zonnepanelen en accu’s om de laptop en walkietalkies van energie te voorzien,eten voor twee weken, enz. De fransen kunnen zich installeren. Dat is snel gebeurd en wij maken ons op voor de terugtocht.
Het ijs smelt veel sneller dan dat we dachten. Van onderen wordt het ook door het stromende water aangetast. De eerste ijsschotsen zijn kleiner geworden en als we de planken erop leggen wiebelen de schotsen gevaarlijk. En verderop schrikt Yasha plotseling terug als het ijs onder hem naar beneden zakt. We beseffen dat we haast moeten maken want dit is geen plek om lang te blijven. De 1e boot wordt bereikt, we varen naar de overkant door een zee met steeds meer schotsen. Bij het laatste stuk ijs besluiten we deze boot achter te laten. Het is te gevaarlijk om die mee te nemen.
Midden op dit ijs zijn grote gaten ontstaan en enorme hoeveelheden water borrelen omhoog. Overal is een bruisend geluid te horen. Yasha leidt ons snel en bewust door dit gevaarlijke doolhof. Bart valt met een been door een gat, schuift de plank die hij meesleept over deze zwakke plek, zodat Janien en ik daar over kunnen en gaat zonder iets te zeggen vlug verder.
Gelukkig, we bereiken het basiskamp veilig en worden verwelkomd door de thuisblijvers, die ook in spanning hebben gezeten. `s Avonds bij een strak blauwe hemel en middernachtzon is er wodka en gitaren. We luisteren naar het geluid van het smeltende ijs dat steeds luider wordt. Ook de volgende dag zwelt dit geluid aan en ergens in de middag begint de enorme plaat zich plotseling naar het noordwesten te bewegen. Na drie uur is op de plek waar we gisteren nog liepen een zee ontstaan met slechts een enkele ijsschots. Snel verdwijnt het water in de mist en kunnen we onmogelijk zien of onze boot nog op ons ligt te wachten of dat hij met het ijs mee is weggevoerd richting Kara Zee.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom (tekst), Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau, Aleksandr (Sasha) Belyashov en Bart Ebbinge
Maandag 12 juli 2004, Mys Vostochny, Lidiabaai, Pyasina-delta
Na het overbrengen van onze Franse expeditiedeelnemers naar het Grote Vogeleiland is de wereld om ons heen snel veranderd. De Lidia Baai is nu een breed open water, met aan de overkant het eiland Farwaternie, op twee kilometer afstand. Toen we hier op 3 juli aankwamen was het vergeleken met de Medusa Baai weer een stap terug naar de winter. In dit late voorjaar bloeiden er toen langs de Lidia Baai nog nauwelijks bloemen, terwijl bij de Medusabaai al heel wat bloempjes volop bloeiden.
Hoewel de Medusa Baai op vrijwel dezelfde breedtegraad (74) ligt als ons basiskamp, heeft de enorme Jennisey bij de Medusa Baai een temperatuurverhogende invloed. De Pyasina breekt pas veel later open, zodat de delta van de Pyasina, waar we nu zijn, ook veel langer koud blijft Nu ik dit schrijf hebben we echter twee warme dagen achter de rug. Donderdag 8 juli was het nog + 3 graden C bij een stevige Noordooster (gevoelstemperatuur -9). Vrijdag was het al 8 graden, en zaterdag 11. Zondag begon vrijwel windstil en de temperatuur steeg naar 17 graden, en vandaag, maandag de twaalfde juli, was het ineens + 25 graden. Een strakke oostenwind houdt de inmiddels tot leven gekomen muggen gelukkig weg. De warmte brengt ook bijzondere gasten zoals de ringmus naar ons kamp. De toendra om ons heen is nu een bloementuin geworden, en de eerste eieren van strandleeuwerik, sneeuwgors, witte kwikstaart en Taimyrmeeuw zijn uitgekomen.
We zijn inmiddels druk bezig met twee bootjes (zie foto’s) alle eilanden te inventariseren op broedende Rotganzen. Als dat gebeurd is, zal ik voor ons volgende weblog een overzicht maken. Mijn verwachting was dat deze Vogeleilanden vanwege hun ‘poolvosveiligheid’ zo aantrekkelijk zijn voor rotganzen, dat zelfs, nu de hele populatie rotganzen met een derde is afgenomen, er nog steeds, net als 10 jaar geleden, zo’n 300-400 paar zullen broeden. Ik ben razend benieuwd of dat klopt.
Intussen hebben we de bekende poolvossenburchten rondom de Wysokaja (een heuvel van 67 meter hoogte) gecontroleerd, maar die waren allemaal onbewoond. Ook het aantal lemmingen is hier nog weer beduidend lager dan bij de Medusa Baai. Slechts twee keer hebben we hier een Sneeuwuil gezien. Alleen één dode uitgemergelde ruigpootbuizerd. Middelste en kleinste jagers zien we hoogst zelden.
Op het grote eiland Farwaternie (ongeveer 3 bij 5 km) bleek echter toch een bewoonde vossenburcht te zijn. Eerst had Sasha door een teleskoop vanuit het kamp gezien hoe kolganzen op Farwaternie een poolvos probeerden aan te vallen. Daarna zagen Raymond en Roeland die we daar met een tentje hadden afgezet, twee poolvossen. Bij het zoeken naar kolgansnesten op Farwaternie (normaal een 30-40 nesten) konden we slechts twee kolgansnesten met eieren vinden. Verder vlogen er kleine groepjes kolganzen rond, en zagen we diverse leeggeroofde nesten. Ook steltlopernesten waren er nauwelijks te vinden. In zo’n lemming-arm-jaar hebben twee van die vossen een enorme invloed. Of de vossen het zelf overleven bij zo’n voedselschaarste is ook maar de vraag, maar in hun val slepen ze heel wat anderen mee.
Rondom ons kamp hebben Raymond, Roeland, Igor Travinsky, Janien en Doortje wel heel wat nesten gevonden, vooral van kleine strandlopers. Hier zitten tot nu toe geen vossen, maar hoe het met die nesten af gaat lopen is nog niet zeker. Na het breken van het ijs, verschenen er ineens tientallen Taimyrmeeuwen op de toendra, die systematisch zoekend rondliepen. Een nestje van de kleine strandloper en een van een strandleeuwerik vlak bij ons kamp waren ineens leeggeroofd.
Op het Grote Vogeleiland is het echter een drukte van belang. Naast de rotganzen, roodhalsganzen en meeuwen, zijn er erg veel steltlopertjes aan het broeden: steenlopers, zilverplevieren, krombekstrandlopers, een Temminck’s strandloper en natuurlijk volop kleine strandlopers. Meer dan in andere jaren. Misschien dat de hongerige poolvossen op Farwaternie zoveel verstoring hebben veroorzaakt, dat dit buureiland, waar de poolvossen niet meer bij kunnen komen, als laatste geschikte plek overbleef.
Langs de Lidiabaai zien we regelmatig groepjes rotganzen vliegen. Ganzen die het broeden al hebben opgegeven, of er niet eens aan begonnen zijn. Nu op zoek naar een geschikte plek om te ruien. Dan verliezen ze in één keer al hun slagpennen en kunnen drie weken lang niet vliegen. Dan zijn ook de volwassen ganzen een gemakkelijke prooi voor de poolvos.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov (Yasha) Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau, Aleksandr (Sasha) Belyashov en Bart Ebbinge (tekst).
Zondag 18 juli 2004, Mys Vostochny, Lidiabaai, Pyasina-delta
Onze inventarisaties van alle eilandjes die tesamen de Vogeleilanden heten, zijn bijna voltooid. Deze Vogeleilanden bestaan uit 6 grotere eilanden en 6 kleinere.
De grootste drie, de Bakeneilanden, liggen op zo’n 12 km varen van ons basiskamp. Deze eilanden liggen nog ten noorden van de hoofdstroom van de Pyasina. Erop stonden twee grote bakens voor de scheepvaart vanuit zee de Pyasina op. Vandaar hun naam. Het meest zuidelijke baken van zo’n 15 meter hoog staat nog overeind, het andere hebben wij bij een storm in 1995 om zien waaien. Er is in de tussentijd wel weer een nieuw baken gemaakt, maar dat is van de winter ook omgewaaid en ligt nu min of meer ongeschonden horizontaal, naast de houtresten van het in 1995 omgewaaide baken (zie foto). Mensen wonen hier nauwelijks meer, en er is dus ook geen scheepvaart meer om hen s’ zomers van brandstof en voedselvoorraden te voorzien. Daarom is er ook geen haast om die bakens te herstellen. Daar is natuurlijk ook geen geld voor beschikbaar bij de rijkswaterstaat uit Dikson. In de herfst zijn tegenwoordig niet meer dan 3 vissers uit Dikson actief in de hele Pyasina-delta, die grofweg 2500 vierkante km groot is.
Met onze GPS-sen hebben we de geografische positie van alle nesten op deze eilanden vastgelegd, en genoteerd hoeveel eieren er in lagen. Dat deden we met 7 personen. In het basiskamp ‘lezen’ we dan al die gegevens uit de 7 verschillende GPS-sen ‘uit’ in onze laptop. Janien weet er dan met het computerprogramma Arcview op een satellietfoto mooie kaartjes van te maken, waarop we precies kunnen zien waar al die nesten van taimyrmeeuwen, rotganzen, roodkeelduikers en een enkele koningseidereend liggen. En hoever ze uit elkaar liggen. Een schat aan gegevens, waarmee we straks allerlei vragen hopen te kunnen beantwoorden.
Het samen op die eilanden broeden van rotganzen en meeuwen verloopt niet probleemloos. Beide soorten hebben hun toevlucht op die eilanden gezocht omdat ze niet tegen de poolvos op kunnen. Maar als er geen lemmingen zijn, is er voor de meeuwen ook veel minder te eten. En die lusten graag een ganzenei, of een ei van een andere meeuw. De rotganzen zijn behoorlijk goed in staat hun nesten tegen de meeuwen te beschermen, maar er sneuvelt toch nog wel eens een ganzenei. In lemmingpiekjaren vonden we bij ons onderzoek in 1990-1995 gemiddeld 4 eieren per rotgansnest, en in de andere jaren gemiddeld 3. Eén ei meer dus voor de rotganzen als de meeuwen ook lemmingen kunnen eten. Dit jaar zijn er hier nauwelijks lemmingen. Igor Popov meldt me net vol trots dat hij hier nu zijn vijfde lemming heeft gevangen. In een goed lemmingjaar zouden dat er bijna 150 zijn geweest bij dezelfde vangactiviteit.
Bij onze nestcontroles merken we inderdaad dat er dit jaar behoorlijk door de meeuwen is huisgehouden. De gemiddelde legselgrootte op de meeste eilanden zit net onder de 3 rotganseieren per nest. Regelmatig vinden we ook eieren waar ganzedons aan vastgekleefd zit. Rotganzen isoleren hun nest met een grote hoeveelheid donsveren die het vrouwtje uit haar buikstreek plukt. Als er door een meeuw een ei kapotgemaakt wordt, lekt het struif ook op de andere eieren en daardoor kleeft dat dons van de ganzen eraan vast. Een ongeschonden legsel heeft allemaal schone eieren.
Een ander verschijnsel dat ons opvalt is dat er af en toe ook een ganzenei in een meeuwennest ligt. Waarschijnlijk komt dit doordat ganzen die hun nest verloren hebben, terwijl ze nog aan de leg zijn, hun vervolglegsel bij andere ganzen proberen te dumpen. Dan hebben ze toch nog een kans dit jaar een ‘ondergeschoven’ kind voort te brengen, als een soort koekoek. Dit moet snel gebeuren,omdat die andere ganzen hun eigen nesten fel verdedigen, ook tegen soortgenoten. Waarschijnlijk maken ganzen die deze ‘koekoekstrategie’ uitproberen ook vergissingen, en leggen ze dat ei per ongeluk in een meeuwennest. De kans dat dat wat wordt lijkt me nihil.
Het geeft wel aan hoe moeilijk de rotganzen het hebben bij hun broedpogingen. Het totale aantal nesten dat we op de Vogeleilanden gevonden hebben is spectaculair. We komen uit op 650 – 700 nesten met eieren. Tien jaar geleden hadden we bij een veel grotere rotganspopulatie (ca. 300.000) hier steeds zo’n 300 nesten, met als uitschieter 400 nesten in 1995, ook een jaar met veel predatie.
Dat het er nu bijna twee keer zoveel zijn, terwijl de wereldpopulatie is gedaald tot minder dan 200.000, verrast me. Het geeft nog eens extra aan hoe moeilijk rotganzen het elders moeten hebben, dat ze nu in zo sterke mate geconcentreerd op deze Vogeleilanden broeden.
Met onze gegevens kunnen we gaan uitzoeken wat de voor- en nadelen voor de rotganzen zijn om bij die meeuwen te broeden. In eerste instantie lijken er alleen maar nadelen aan te zitten. Maar de meeuwenmest zorgt voor een rijke vegetatie waar de broedende vrouwtjes rotganzen kunnen grazen gedurende de broedtijd. Daarnaast lijkt het erop dat als je maar heel dicht bij een meeuw broedt, die meeuw dan bij de verdediging van zijn eigen nest tegen andere meeuwen, tegelijkertijd jouw ganzennest meeverdedigt. Als een gans dus ‘in het hol van de leeuw’ broedt, is zij ook weer veilig. Een eerste aanwijzing hiervoor is dat op een aantal kleine rotseilandjes waar veel meeuwen broeden, 19 paar rotganzen dit jaar gemiddeld bijna 4 eieren per legsel hebben. Midden in een meeuwenkolonie broeden lijkt vergelijkbaar met het broeden rondom een sneeuwuil. Broedt je aan de rand van een meeuwenkolonie dan heb je wel veel last van meeuwen, en vervalt de verdediging tegen andere meeuwen, waar rotganzen van mee kunnen profiteren. Dat gaan we systematisch uitzoeken.
In totaal troffen we dit jaar ook nog 5 paar roodhalsganzen aan op de Vogeleilanden. Deze prachtige, maar ook felle gansjes eisen ook hun plek op. Ze knokken heel wat af met hun rotgansburen.
Nu we hier zo intensief bezig zijn, realiseer ik me weer ten volle waarom ik toch al die moeite heb gedaan om hier weer te kunnen werken. Hier is zoveel te ontdekken, in deze vrijwel ongerepte natuur. Het internationale team dat dit jaar meewerkt, is ook erg onder de indruk geraakt. We zijn een hechte groep mensen geworden, die hier volgend jaar weer graag aan de slag wil. Onze ontdekkingen zijn niet alleen wetenschappelijk interessant, maar ook voor het praktische natuurbeheer van belang.
Dinsdag 20 juli komt een helikopter ons hier weer ophalen. Ons budget liet niet toe dat we ook nog langer hier konden blijven. Om te volgen hoe het de kuikens die nu aan het uitkomen zijn, zal vergaan. Via de door ons geringde ganzen kunnen we dat gelukkig ook deels van de winter in West-europa nagaan. Onze sponsoren, het Wereld Natuur Fonds uit Zeist, het Arctic Programme van het WNF in Oslo, het Nederlandse Arctische Programma van NWO, de Landbouwraad van de Nederlandse Ambassade in Moskou, en het CNRS uit Frankrijk wil dan ook graag hartelijk danken voor hun onmisbare steun. Ik hoop ook volgend jaar op hen te kunnen rekenen.
Janien van der Greft, Doortje Ebbinge-Dallmeijer, Yakov (Yasha) Kokorev, Raymond Klaassen, Roeland Bom, Maud Poisbleau, Igor Popov, Igor Travinsky, Sébastien Dalloyau, Aleksandr (Sasha) Belyashov en Bart Ebbinge (tekst).
Slot: zondag 18 juli 2004, Mys Vostochny, Lidiabaai, Pyasina-delta
Via de mail kreeg Vroege Vogels een vraag over de Siberische ganzen. Die luidde alsvolgt:
Dag mensen van Vroege Vogels,
Met interesse volg ik uw uitzending(en) over de ganzen. Omdat ik u nog niet over heb horen spreken over het 'Ornithologisch raadsel', het volgende: De heer Frank Westerman, oud student van Wageningen, schreef het boeiende boek "Ingenieurs van de ziel". Het gaat over Russische schrijvers in de Stalin-tijd, en met name over Paustovski. In het kader van uw ganzen project geeft de schrijver een historisch interessante verklaring van de sterk teruglopende populatie Rotganzen in de dertiger jaren. Mijns inziens mag dit natuurlijk niet ontbreken in het onderzoek van Alterra en zal tevens de meeste luisteraars zeker interesseren. De schrijver spreekt over het 'ornithologische raadsel' blz. 70 en verder tot en met blz. 80.
Voor zij die geïnteresseerd zijn in Russische Schrijvers is het boek een must alsmede voor landschappers gezien de rampzalige gevolgen van de Communistische politiek t.o.v. de natuur en het landschap. ISBN 90-450-0496-8, uitgeverij Atlas-Amsterdam/Antwerpen
Veel succes met uw programma.
F.B.M. van Dusseldorp
---------------------------------------------------
Reactie vanuit basiskamp Mys Vostochny:
Beste Vroege Vogels,
Ik ben blij dat ik ddor de vraag van de heer van Dusseldorp de gelegenheid krijg te reageren op de verklaring die Frank Westerman geeft voor het “Ornithologisch raadsel” dat de rotganzenstand in de jaren dertig plotseling ineenstortte. Zelf heb ik ook genoten van het boek "Ingenieurs van de ziel" van Frank Westerman. Hij is een voortreffelijk schrijver. Of het ook waar is wat hij schrijft, kan ik in de meeste gevallen zelf niet beoordelen, maar in het geval van de rotgans wel. Ik heb Frank uitvoerig geschreven over mijn twijfels t.a.v. de verklaring die hij geeft. Een verklaring die gebaseerd is op een publicatie van Eugen Novak. Toen nu toe is Frank echter niet bereid gebleken zijn verklaring te nuanceren, omdat hij het zo’n mooi beeld vond dat in West-Europa via de afnemende aantallen rotganzen een eerste signaal over het bestaan van de Goelag werd doorgegeven. Nog voordat er in West-europa iets over Stalinkampen bekend was.
Gisteren hebben we hier in ons team er ook nog een uitvoerige discussie over gehad. Yakov Kokorev kon zich Eugen Novak nog goed uit 1990 herinneren. Op Yakov’s instituut in Norilsk legde Novak zijn Stalinkamp-verklaring voor aan diverse Russiche wetenschappers. Volgens de ter plaatse goed bekende Russen is er geen enkele wetenschappelijke aanwijzing dat het vangen van ruiende rotganzen op Taimyr in de dertiger jaren op grote schaal plaatsvond. In zijn boek heeft Frank Westerman het bovendien over de aanleg van het Belomor (Witte Zee)-kanaal in Karelië, maar daar broeden of ruien helemaal geen rotganzen. De Deense jagers zullen overigens wel verheugd zijn over een dergelijke verklaring, omdat het de Deense jacht tot een onbelangrijke factor maakt. Ik ben er juist van overtuigd dat de jachtdruk in West-Europa de hoofdoorzaak is voor de achteruitgang van de Rotgans in de jaren dertig. Het is n.l. erg opvallend dat pas direct na het sluiten van de jacht op rotganzen in Denemarken in 1972 een krachtig herstel van de West-europese rotganspopulatie optrad.
In onze veldbibliotheek hebben we hier ook het nieuwe boek ‘De levende have, een modern bestiarium’ (ISBN 90 295 5865 2 / NUR 300) van Koos van Zomeren. Daarin geeft deze schrijver met het stukje “Rotganzen onder Stalin” (blz. 119-121) een andere kijk op de zaak.
Zelf heb ik in het boek over ganzen en zwanen dat ik met de fotograaf Hans Dekkers aan het maken ben (verschijnt komende herfst), er de volgende passages aan gewijd:
Quote: Aansprekende verklaringen, die ineens een verrassend licht werpen op een probleem worden vaak klakkeloos overgenomen. Het verhaal dat de gevangenen uit de Stalinkampen de ineenstorting van de Rotganspopulatie hebben veroorzaakt is daar volgens mij een voorbeeld van. Jacht heeft de aantallen ganzen in de twintigste eeuw gedecimeerd, maar ook in de negentiende eeuw werden wilde ganzen uitvoerig geëxploiteerd. Bekend is het vangen van ruiende ganzen, dat o.a. door Samoyeden en andere noordelijke volkeren al heel lang geleden werd gedaan.
Recentelijk heeft Eugenius Novak geopperd dat de sterke reductie van de aantallen Rotganzen in de dertiger jaren van de twintigste eeuw veroorzaakt zou zijn door het massale vangen van ruiende Rotganzen door gevangenen van de Russische Goelag. Dit idee wordt ook door de Nederlandse schrijver Frank Westerman gepropageerd in zijn schitterend geschreven boek ‘Ingenieurs van de ziel’. Hoewel de Stalin-kampen in Siberië inderdaad in dezelfde tijd tot stand zijn gekomen waarin de Rotganzenstand zo dramatisch afnam, zie ik hier niet meer in dan een toevallige correlatie in de tijd. Ik geloof ik niet in een oorzakelijk verband.
Waarom niet? Zelf geloof ik dat vooral de zware jachtdruk in West-Europa de hoofdoorzaak is van de achteruitgang van de Rotgans. Mörzer Bruijns heeft Texelse broodjagers geïnterviewd die vertelden hoe Rotganzen op Texel massaal geschoten werden toen ze daar in de jaren dertig binnendijks op wintergraan kwamen grazen . Doordat het zeegras als voedselbron uitviel, kwamen de rotganzen ineens binnen het bereik van de jagers. Indirect speelt het verdwijnen van het zeegras dus een rol, maar de zware jachtdruk was in mijn ogen de directe oorzaak van de achteruitgang.
Ook het plotselinge, door geen enkele bioloog verwachte, herstel van de Rotgans onmiddellijk na het sluiten van de jacht in Denemarken in 1972, vormt voor mij een belangrijke reden om de factor jacht in West-europa als hoofdoorzaak aan te wijzen. De Stalinkampen werden na de dood van Stalin in 1953 gesloten, en waarom zou het bijna 20 jaar moeten duren voordat zich een plotseling herstel inzet. In een gesprek met Koos van Zomeren kwam een nog sterker argument tegen de Stalin-kampen-theorie naar voren, n.l. dat de stand van de Witbuikrotgans, die op Spitsbergen en Groenland broedt ook in de jaren dertig gedecimeerd is, terwijl er in hun broed- en ruigebieden geen Stalin-kampen waren.
Zou de Stalin-kampen-theorie waar zijn, dan betekent dat dat de jacht in West-Europa geen belangrijke rol heeft gespeeld, en er dus ook geen noodzaak zou zijn geweest de jacht op de Rotgans te sluiten. Historisch onderzoek dat echte feiten over de aantallen buitgemaakte ganzen door gevangenen uit de Stalin-kampen oplevert, is noodzakelijk om tot een definitief oordeel te komen. Anders blijft wellicht een mythe voortleven zonder dat de waarheid aan het licht komt. Unquote.
Bart Ebbinge. Mys Vostochny 18 juli 2004