Wezel, hermelijn en bunzing lijken steeds zeldzamer te worden in Nederland. Deze kleine marterachtigen worden nauwelijks meer waargenomen in het wild. Onderzoek moet uitwijzen hoe dat komt.
Ook in onze buurlanden worden wezel, hermelijn en bunzing steeds minder vaak waargenomen. Het is net als in Nederland nog onduidelijk hoe dat komt. Daarom is de Werkgroep Kleine Marterachtigen opgericht. In Vroege Vogels starten Erwin van Maanen en Jeroen Mos met een uniek onderzoek naar de verspreiding van deze kleine roofdieren.
De middelen die ze gebruiken om de kleine marters te detecteren zijn sporentunnels, een camervaldoos ontwikkeld door Jeroen Mos (de zogenaamde ‘Mostela’) en de ‘jiggler’: een thee-ei gevuld met visolie voor een cameraval: vooral bunzingen komen hierop af.
Bunzing
De bunzing was een van de weinige soorten die bij het opstellen van de nieuwe Nederlandse Rode Lijst van bedreigde zoogdieren in 2006 niet kon worden beoordeeld, wegens ‘onvoldoende gegevens’. Reden voor de Zoogdiervereniging om extra aandacht aan de bunzing te besteden en deze marterachtige tot soort van het jaar 2008 uit te roepen.
De bunzing heeft een donkerbruine vacht met een geel, geelwitte of lichtbruine ondervacht, die er vooral op de flanken doorheen schemert. In de winter is zijn vacht langer dan in de zomer. Op de kop heeft hij rondom het donkere haar rond de ogen een band van witte, gelige of grijsachtige haren, ook wel aangeduid als masker. Het dier heeft een donkere keel. Ook de zijkanten van de neus zijn witbehaard, de snorharen zijn lang en donker. De ogen zijn donker en de oren zijn relatief klein, met grijswitte randjes. De staart is lang en donker behaard. De poten zijn zwart. ’s Winters ziet het dier er lichter en ronder uit omdat de winterse ondervacht dan door de dekharen heen komt.
Wezel
De wezel is het kleinste roofdier van Europa. De vrouwtjes zijn een stuk kleiner dan de mannetjes. Ze zijn zelfs zó klein, dat ze muizen tot in hun gangenstelsels kunnen achtervolgen. Ze kunnen door een opening van slechts 28 mm doorsnee. Een wezel lijkt wel wat op een slanke, lange, snelle muis die zich met golvende bewegingen met 30 cm verre sprongen verplaatst. Het lichaam is slank en langgerekt met korte poten en een korte staart. De rug is grijsbruin, de buik wit met een onregelmatige afscheidingslijn, in tegenstelling tot de hermelijn die een scherpe kleurlijn heeft tussen bruin (rug) en wit buik. Soms zijn de voetjes wit. Soms met een bruine keelvlek bij de mondhoeken. De staart van de wezel is kort en geheel bruin, in tegenstelling tot de staart van de hermelijn die langer is met een zwarte punt.
Hermelijn
De hermelijn lijkt erg op de wezel maar is duidelijk groter. Hij heeft een lange zware behaarde staart met een zwarte pluimpunt. De rug is grijs- of beigebruin en de buik wit. De demarcatielijn (scheidingslijn tussen de bruine rugkleur en de lichte buikkleur van de vacht) is strak en recht, in tegenstelling tot de wezel waarbij die kronkelig is. De hermelijn heeft geen donkere keelvlekken. De hermelijn heeft een zomer- en een wintervacht. In de zomer is de vacht roodbruin, in de winter is het soms wit. Het staartpuntje blijft echter altijd zwart. In het koudere deel van het verspreidingsgebied van de hermelijn wordt de vacht in de winter geheel wit. In warmere gebieden wordt de wintervacht slechts gedeeltelijk wit. Nederland ligt net op de grens tussen koud en niet koud: een deel van de hermelijnen verandert van kleur, maar er worden elke winter ook bruine dieren waargenomen.