De familie witjes bestaat uit vier verschillende soorten vlinders. Het kleine koolwitje, de grote variant, het geaderde witje en het scheefbloemwitje. Tijd om ze eens uit te lichten.
Kleine koolwitje
Het kleine koolwitje heeft een vleugellengte van 21 tot 27 millimeter. Hij heeft een zwarte vlek op de bovenkant van zijn vleugelpunt. Zowel het mannetje als het vrouwtje heeft op de vleugel twee vlekken; bij het vrouwtje zijn deze vlekken groter en zwarter dan bij het mannetje. Hij vliegt in drie generaties. De eerste van begin april tot begin juni. De tweede van half juni tot begin september en de derde van half juli tot half oktober. In warme en gunstige jaren wil er ook wel eens een vierde generatie vliegen. Er is zelfs een klein koolwitje waargenomen op 28 december.
Het grote koolwitje heeft een vleugellengte van 28 tot 32 millimeter. De zwarte vlek die het kleine koolwitje ook heeft loop bij de grote door tot lans de vleugelrand helemaal door naar beneden. Het vrouwtje heeft twee zwarte vlekken bovenaan de vleugel. Het mannetje heeft deze niet. Deze vlinder vliegt in twee generaties. De eerste vliegt van eind april tot half juni en de tweede van begin juli tot begin september. Soms vertoond het grote koolwitje ook trekgedrag.
Het klein geaderd witje heeft een vleugellengte van 20 tot 24 millimeter. De aders op de onderkant van de buitenkant van de vleugel zijn grijsgroen achtig. De zwarte vlek op de vleugelpunt loopt naar beneden en eindigt in een rechte lijn. Op de bovenkant van de vleugel zit bij het mannetje één punt en bij het vrouwtje zijn er twee zwarte vlekken. Deze vlinder vliegt afhankelijk van het jaar in twee of drie generaties.
Het scheefbloemwitje is een redelijke nieuw soort witje in Nederland. In 2015 werden de eersten waargenomen in Limburg. In 2018 en 2019 heeft deze soort zich verder uitgebreid, zo is hij nu waargenomen in het grootste deel van het land. Alleen in het noordwesten en in Zeeland is hij nog niet gezien.