De vispassages die de afgelopen jaren zijn aangelegd in de Lek en de Nederrijn werken goed. In het afgelopen jaar passeerden meer dan 11.000 vissen van 24 verschillende soorten de trappen. Daarnaast hebben zo'n 12.000 Chinese wolhandkrabben de passages gebruikt.
Dat blijkt uit tellingen die Rijkswaterstaat samen met het instituut voor visserijonderzoek RIVO en een beroepsvisser heeft gehouden bij de vispassages langs de stuwen van Amerongen en Hagestein. Deze vistrappen zijn in 2004 gebouwd, nadat gebleken was dat de vispassage bij de stuw van Driel succesvol was. Naar de passage van zalm en zeeforellen volgt een apart onderzoek, aldus een medewerker van Rijkswaterstaat.
De kleinste visjes die de trappen gebruiken, zijn volgens het eerste onderzoek grondels en blankvoorns van ongeveer 6 centimeter lengte. Echter ook een snoek en een meerval, beiden langer dan een meter, zijn gezien. De tellers hebben opvallend veel zee- en rivierprikken gezien, een soort die eerder bijna verdwenen leek uit het Nederlandse water. Daarnaast zijn soorten als snoek, baars, karper, forel, aal en brasem veel geteld.
De vispassages zijn in de eerste plaats aangelegd om de paaitrek van zee naar binnenwateren mogelijk te maken. Vissen zwemmen via Nederland naar Duitsland, Frankrijk en Zwitserland. In november hebben onderzoekers zalmen en zeeforellen bij Hagestein opgevangen en voorzien van een zender. In 2006 moeten de zenders laten zien, hoe lang vissen er over doen om hun paaigebied te bereiken en of de trappen daarbij helpen.