Sluizen en stuwen zijn natuurlijk heel mooi voor de scheepvaart, maar vormen tegelijkertijd een onneembare hindernis voor de natuurlijke bewoners, de vissen. Er zijn namelijk soorten die om te paaien naar hoger gelegen gebieden trekken, waar het water schoner is en rijker aan zuurstof. Maar ook voor de vissen die dat niet doen zouden de door de mens aangelegde hindernissen een behoorlijke vrijheidsbeperking opleveren. Daardoor is de visstand in de rivieren voor veel soorten ver achteruitgegaan, wat weer een verarming inhoudt voor de soortenrijkdom. Uit
een recent rapport
blijkt dat er in Nederland duizenden barrières zijn die de migratie van vis in de weg staan.
Een vistrap of vispassage is een waterbouwkundig kunstwerk dat tot doel heeft vissen toegang te geven tot een door een dijk, dam, stuw of sluis ontoegankelijk geworden achterland. Zo’n vistrap bestaat uit meerdere vijvertjes die met elkaar in verbinding staan en telkens een stukje lager zijn aangelegd, net als een trap. Het water kan zo van het bovenpand via de vijvers naar het benedenpand stromen. De kleinere hoogteverschillen die hierdoor ontstaan zijn door de vissen heel goed te overbruggen.
Erwin Winter onderzocht de effectiviteit van vistrappen in de Overijsselse Vecht, onder meer met een aantal van zendertjes voorziene vissen. Of vissen een vistrap kunnen passeren hangt af van of ze de ingang goed kunnen vinden, zo bellek uit de resultaten van
zijn onderzoek
. Uit de vele waterstromen die van een stuw of dam af komen, en die meestal doodlopen, moet de vis juist die stroom vinden die uit de vistrap komt. Winter noemt dat de lokstroom. Hoe groter qua volume deze lokstoom is, des te groter is de kans dat de vis die stroom neemt, heeft hij gevonden. Eenmaal in de vistrap is het nemen daarvan voor de vis geen probleem meer. Het is van groot belang bij de inrichting van een vistrap daar rekening mee te houden. Winter vond verder dat de vissoorten die veelvuldig van de trappen gebruik maken relatief in aantal toenamen.