De tongvaren (Asplenium scolopendrium, syn. Ceterach scolopendrium) is een varen, in het geslacht streepvaren (Asplenium). Ze is gemakkelijk te herkennen en groeit op muren en in de duinen, maar is in Nederland vrij zeldzaam.
De bladveren kunnen 60 cm lang worden en vormen bundels. De bladstelen zijn purper-zwart en hebben bruine schubben. De bladschijf is tongvormig, langwerpig of lancetvormig en heeft iets gegolfde gave randen. In het begin is de bladkleur lichtgroen, maar later wordt deze donkerder en gaat het blad glanzen. De sporenhoopjes (sora) zijn lijnvormig en staan loodrecht op de hoofdnerf. Eerst zit aan elke kant een dekvlies, maar dit wordt bij rijping weggedrukt. De sporen zijn tussen juli en oktober rijp.
Omdat er over de ideale standplaatsfactoren van deze soort nog vrij weinig bekend is, kan er van deze soort nog geen optimale standplaats besproken worden. Wel is bekend dat de soort vooral op schaduwrijke, vochtige lokaties groeit. Een zekere voorkeur voor vochtige muren als standplaats is opvallend. Ze kan echter vooral in stikstofrijke omgevingen worden aangetroffen. Zo vormt ze dikwijls de ondergroei van Duindoornstruweel in duinen, maar hoofdzakelijk kan gesteld worden dat ze een liefhebber is van vochtige, kalkhoudende, stenige grond onder een fiks bosdek
De tongvaren komt in geheel Europa voor, behalve het noordoosten. Verder zijn er nog deelarealen te melden in Japan en Noord-Amerika. In Nederland komt zij verspreid over het hele land voor. Deskundigen menen dat de soort de laatste jaren weer aan het toenemen is.