Ik woon op een demarcatielijn. De grond van de boer links en de boer rechts wordt gescheiden door een sloot zo breed en zo diep als de Amazone. De één denkt dat de ander hem heeft benadeeld bij de verkaveling, de ander zegt dat hij het mis heeft en sindsdien leven ze met de rug naar elkaar toe.
In het voorjaar, toen het almaar regende, zag ik de boer rechts op het kale, ingezaaide land. Er lagen plassen op de akker die de regenhemel weerspiegelden. Hij groef geulen om het water af te voeren. Het werd beter weer, de opkomende mais lag als een groen waas op de aarde. Stilaan werd de rijksweg in de verte aan het zicht onttrokken. Van de auto's zag ik eerst alleen nog de daken en later, toen de mais al bijna volgroeid was, waren ze helemaal verdwenen.
Ik schreef een lang verhaal over een mooie jonge vrouw, maar de zomer ging aan me voorbij zonder dat ik er één in het echt had gezien. Pas tijdens de Indianenzomer, begin september, kwam ik weer buiten. Ik ging naar de stad om te vieren dat het verhaal klaar was en zag tot mijn verbazing overal meisjes in zomerjurken. Ze hadden op me gewacht. Ze waren met velen, al die jonge levens waarvan je je niet kon voorstellen dat ze dof en verongelijkt zouden worden en zouden voordringen bij het loket.
Vroeger waren de meisjes in hun zomerjurken onbereikbaar voor mij omdat ik te jong was, nu omdat ik te oud ben. Ergens daar tussen ben ik iets gemist: het juiste moment. Het moment dat de visserman het tijdoogje noemt, waarin de vissen gretig bijten. Precies daar had het moeten gebeuren. Ik heb een tweeling-gedachte, een gedachte die niet kan opkomen zonder dat zich ook de andere aandient. Als ik aan de meisjes in hun zomerjurken denk, denk ik ook aan de jongens, die in de Vlaamse Westhoek de loopgraven werden ingejaagd. De jongens en de meisjes horen bij elkaar. Beide zijn brandstof. De jongens voor het vuur van de oorlog en de meisjes voor het vreugdevuur van de begeerte. 'Je kijkt altijd naar andere vrouwen', zegt Francis, de echtgenote in een beroemd verhaal van Irwin Shaw. 'Overal, overal waar we gaan of staan verdomme!'
Haar echtgenoot Michael antwoordt: 'God heeft me ogen gegeven en ik kijk ermee naar vrouwen en mannen en naar de aanleg van de ondergrondse en naar films en de kleine bloemetjes in het veld. Ik inspecteer het universum zonder vooropgezet plan.' Ik sympathiseer met Michael vanwege het ontbreken van een vooropgezet plan, maar inspecteer liever de periferie dan 5th Avenue. In de stad kan ik niet kiezen, er gebeurt me te veel en overal die verdomde zomerjurken die je aandacht afleiden. Ik ben meer een erfgebonden vee-kijker. Verkaveling, gekanker, het afgrondelijke zwijgen boven een sloot.