Spinnen worden nog weleens verward met insecten. Maar een zeer opvallend kenmerk is dat een spin acht poten heeft terwijl een insect er maar zes bezit. Ook de ogen zijn verschillend. Insecten hebben samengestelde (facet)ogen terwijl spinnen vaak meerdere enkelvoudige ogen met lenzen hebben. Spinnen hebben ook geen antennen.
Verder is het vermogen tot het produceren van spinsel zeer karakteristiek voor spinnen; ze kunnen het allemaal. Er zijn enige insecten en mijten die ook spinsel produceren, maar dan niet zoals de spinnen met aan het achterlijf gelegen spintepels. Sommige spinnen hebben vier of meer soorten spintepels. Deze maken spinrag geschikt voor verschillende doelen: stabiliteitsdraden voor het web, vangdraden met kleefstof en draden voor eicocons, en zelfs voor het maken van een spermapakket. Sommige spinnen schieten het spinsel, of zelfs het hele web, op de prooi af om deze te vangen. Volwassen hangmatspinnen kunnen zich zelfs over grote afstanden en kilometers hoog door de lucht laten zweven door het spinrag als vlieger te gebruiken.
Er zijn ook veel overeenkomsten tussen insecten en spinnen. Een belangrijke overeenkomst is dat beiden een extern skelet (exoskelet) hebben. De harde delen zitten aan de buitenkant terwijl die bij bv. zoogdieren inwendig zijn (de botten). Het hart bevindt zich op de rug. Ademen vindt plaats met behulp van tracheeën en of boeklongen. Het zuurstoftransporteiwit is geen hemoglobine maar hemocyanine.
In de wereld zijn circa 50000 soorten spinnen beschreven. In Engeland telde men gemiddeld 130.8 spinnen per vierkante meter in een weiland. Dat zijn er 130 miljoen per vierkante kilometer. Een gemiddelde spin eet ongeveer 0.089 g insect per dag. Om gerekend zou dat betekenen voor Nederland dat er ongeveer 5000 miljard spinnen zijn. Ze zijn wel goed voor 116 kg insect per dag per hectare. De meeste spinnen zijn niet gespecialiseerd in de keuze van hun prooi maar het zijn wel bijna altijd insecten.
De kleinste spinnensoorten blijven enkele millimeters, grotere soorten hebben een spanwijdte van meer dan 25 centimeter. Mannetjes blijven bij spinnen vaak kleiner dan vrouwtjes, soms veel kleiner. Bij sommige spinnen zijn de verschillen zelfs zo groot, dat de beide sexen eerder twee aparte soorten lijken, zoals bij de wespspin.
Voortplanting bij spinnen verloopt altijd via eieren. Het mannetje van veel soorten spinnen wordt na de paring opgegeten. Het vrouwtje heeft dan direct een voedzame maaltijd voor de ontwikkeling van de eieren, wat het nageslacht alleen maar ten goede komt. Uit de eieren komen kleine larvale spinnetjes, spiderlings genoemd, die soms pas na de eerste vervelling op een miniatuuruitgave van hun ouders lijken. De kleine spinnetjes verspreiden zich vaak door bij een opkomend briesje een draadje vrijhangend spinrag in de lucht te spinnen en zich hieraan hangend op de wind te laten meevoeren. In Nederland en België wordt dit spinsel ook wel herfstdraad genoemd.