Eindelijk regen! Tuinslakken komen er massaal voor uit de grond gekropen. Het moment om een spectaculair verschijnsel te bekijken: de razendsnelle evolutie van de slome tuinslak.
Het huisje van de gewone tuinslak (Cepaea nemoralis) is geel, roze of bruin, met streepjes die de wenteling van het huisje volgen. De kleur van het huisje is onder invloed van de evolutie aangepast aan de omgeving: slakken in het bos hebben een bruinig huisje; slakken in het gras een gelig huisje. Zo vallen ze minder op voor slakkeneters zoals de zanglijster. Bovendien raken lichtgekleurde slakken minder snel oververhit en kunnen ze beter tegen het open grasland dan donkerder soortgenoten.
Evolutionair snelle slak
Professor Menno Schilthuizen, evolutionair bioloog van Naturalis, ontdekte in de IJsselmeerpolders hoe snel dit evolutionaire proces bij de tuinslak verloopt: omdat de IJsselmeerpolders jong zijn – tot voor kort was het nog zee – moeten de slakken zich hebben aangepast sinds ze daar naartoe zijn getrokken, en dat is in het jongste geval slechts 40 jaar.
De grootste kleurverschillen vond Schilthuizen in de oudste polder: de Wieringermeer, drooggelegd in 1930. De kleinste kleurverschillen trof hij in Zuidelijk Flevoland, aangelegd in 1968.
Dat betekent dat de evolutie van kleurverschillen bij de slak een hoge snelheid heeft, vergelijkbaar met die van de snavels van darwinvinken, de groep vinken die een belangrijke rol hebben gespeeld bij de ontwikkeling van Darwins evolutietheorie.
Meedoen aan slakkenonderzoek
Slakkenhuisjes passen zich aan: aan de zanglijster, aan de temperatuur. Maar als de zanglijster zeldzamer wordt en de temperatuur verandert, passen die slakken zich dan opnieuw aan? Dat blijft een belangrijke vraag voor de wetenschap en iedereen mag helpen die vraag te beantwoorden door waarnemingen van slakken door te geven. Dat kan bij het
Evolutie Megalab
.