In de 18e eeuw raken de zogenaamde “slangenmuren” in de mode.
Een slangenmuur is een muur, gebouwd met een slingerende lijn, die overal even dik is.
Door de slingerende vorm wordt een stabiele muur verkregen zonder dat er steunberen gemetseld behoeven te worden. Dus een muur zonder ankers, die juist door de bochten in de muur zijn stevigheid kreeg.
Die bochten in de muur vormen beschutte plaatsen, waarin windgevoelige planten of struiken, bijvoorbeeld leiboompjes gepoot kunnen worden. Indien de slangenmuur op het zuiden is geplaatst is het mogelijk (sub) tropische struiken te planten zoals vijgen, maar ook abrikozen, perziken en lei-peren.
Binnen die nissen heerst namelijk een microklimaat, waardoor ook s’nachts de warmte nog blijft hangen. Bovendien is het “moeilijke” fruit nog beschermd tegen de wind, waardoor het veel beter kan rijpen.