Soepschildpadden, de grootste zeeschildpaddensoort, verdwijnen in de Aziatische keuken nog regelmatig in de soep. Het dier staat al decennia op de zogenoemde rode lijst van bedreigde diersoorten, maar wordt nog in grote aantallen gevangen, met name in sommige delen van de Indo-Pacificregio. Het beest is niet alleen geliefd in de soep, maar ook om het vlees, hun eieren en zelfs als offergave.
Dat blijkt uit onderzoek van milieukundige Kiki Dethmers, die eerst op Ambon en tegenwoordig vanuit Australië werkt als beschermer van zeefauna. Dethmers promoveert donderdag aan de Radboud Universiteit in Nijmegen op het eerste wetenschappelijke onderzoek naar de stand van de zeeschildpadden in Indonesië.
De soepschildpad is de grootste van de zes zeeschildpadsoorten en kan een schild van wel een meter lengte hebben. Zeeschildpadden leggen hun eieren in kuilen die ze aan het strand graven. De jonge schildpadjes rennen zelf terug naar zee, waarbij vele onderweg worden opgegeten door roofdieren.
Dethmers ontdekte dat er langs de kust van Zuidoost-Azië en Australië zeventien afzonderlijke groepen soepschildpadden broeden. Via een 'complex netwerk van migratieroutes' is er contact tussen alle groepen. Jacht op de beesten in een makkelijk bereikbaar gebied kan daarom desastreuze effecten hebben op een groep in een verafgelegen gebied. Dethmers wil daarom bescherming voor vrouwtjesschildpadden en voor nesten. Van de mannelijke exemplaren zouden er niet meer dan vijfhonderd per jaar mogen worden gevangen.
Schildpadsoep wordt in de westerse wereld al sinds de 17e eeuw gegeten. Lange tijd was het armeluiseten, maar in de vorige eeuw werd het een delicatesse, zodat er ook allerlei andere gerechten op basis van schildpad ontstonden. Sinds de jaren tachtig is het vangen en eten van de zeeschildpadden in het Westen verboden, maar de handel gaat nog op grote schaal door. Soepschildpadden komen ook voor in de Middellandse Zee en de Atlantische Oceaan.