Vroeger, toen ik een jaar of tien was, kreeg ik van mijn ouders een weerhuisje cadeau. Een Zwitsers chalet in miniatuurformaat waar een vrouwtje uit naar buiten kwam als er mooi weer op komst was en een mannetje als het spoedig zou gaan regenen. Tenminste, dat was de bedoeling. Ik was direct gefascineerd door dit mysterieuze instrument en wekenlang hield ik het huisje goed in de gaten. Het regende en de zon scheen, maar het mannetje en het vrouwtje bewogen zich maar zelden. Slechts af en toe deden ze en twijfelend stap naar voren of naar achteren. De voorspellingen van het ding bleken weinig accuraat en op een dag had ik er genoeg van. Het huisje belandde op zolder.Sinds ik naar Amsterdam ben verhuisd en een kamer huur bij Meneer en Mevrouw in het centrum van de stad, houd ik me niet meer bezig met het voorspellen van het weer. Ik pas mijn plannen maar zelden aan op de weersvoorspellingen die ik op de radio hoor en in de krant lees. In plaats daarvan bekijk ik meestal per moment wat ik zal doen: is het zonnig, dan verhuis ik met tafel, bureaustoel en laptop naar mijn balkon. Is het slecht weer, dan werk ik liever binnen.
’s Zomers leef ik zo ongeveer op mijn balkon. Maar ook in de winter zit er graag even. Desnoods met drie truien over elkaar aan. Vanochtend was de lucht asgrijs. Het waaide en het zag eruit alsof het snel zou gaan regenen. Ontbijten op het balkon zat er niet in. Triest staarde ik naar buiten en zag hoe het eerst begon het te miezeren en hoe het even later plensde.
’s Middags kwam ik Mevrouw tegen. Ze kwam net terug van het winkelen. ‘Wat een weer, hè!’, zei ze, ‘Ik dacht het vanochtend al: “Saar zit niet buiten, dus ik zal maar een stevige jas aantrekken vandaag.” Mijn kamer in het Amsterdamse rijtjeshuis is dan misschien geen Zwitsers chalet, maar toch moet ik eens opzoek naar een mannetje. Een mannetje dat van regen houdt.