Drie jaar geleden kochten we een huis in het groen, op de stuwwal tussen stad en polder. Het huis had charme, maar het was de tuin waar we voor vielen. Onder het bladerdak van een linde, een es en twee oude esdoorns lag een waterplas van zo’n slordige 200 m2, volgens de plaatselijke overlevering ‘zeker duizend jaar oud’, vanwege gemeentelijke verordening beschermd, en met een constante aanvoer van vers bronwater. Onontkoombaar. Dat voorjaar trokken we op rubberlaarzen de tuin in, met als missie de waterpartij terug te brengen in een soort oorspronkelijke staat. We rooiden kruiwagens teugelloos pijlkruid, verwezen varens terug naar hun domein, ontdekten sleutelbloemen en oude hosta-bossen, houtunia’s, irissen, aronskelk, watermunt, en prachtige waterlelies. Bonus was een verbijsterende populatie salamanders, kikkers en geelgerande watertorren.
Met enig misprijzen keken we vanaf dat moment naar rijk ingeplante borders, geometrische tuinontwerpen, lei-lindes en andere dissonanten. Wij hadden natuurlijke harmonie geschapen.
Ons werk bleef niet onopgemerkt. Op een mooie namiddag in april landden ietwat onhandig Kwekkie en Thomas. Die hele week ging het aan de gezinsdis over rijtjes waggelende kuikentjes en over getemde eenden. Maar met het opvissen van steeds meer losgesnavelde jonge aanplant, veranderde langzaam de toon van deze gesprekken.
Het had natuurlijk nooit zo mogen gaan. Het begon met wat handgeklap. Toen kwamen de kiezelsteentjes, gevolgd door een flinke hand grind, maar 200m2 is een hoop water. Het werd een kat-en-muis spelletje in en om een waterplas die steeds troebeler werd.
Het was de avond voor Pasen en Joost was helemaal van de kaart. Ik moest onmiddellijk komen. In het schemerdonker toerde een dik eendenlijf rondjes over het water, als een motorbootje waarvan het roer vastzit. Ik zag geen kop. Getergd tot op het bot, had Joost een stuk hout gepakt en geheel tegen de gewoonte in, doel getroffen.
Paniek.
Zonder plan schepten we het beest uit het water, zodat nu ook de druipende kop tevoorschijn kwam. Met nieuwe zuurstof in de eendenlongetjes klapwiekte het beest hulpeloos over de grond. De ordinaire slachtpartij die daarna volgde, zal zijn voorafgegaan door iets in de trant van ‘uit z’n lijden verlossen’.
Misselijk en onthutst begroeven we die avond het slappe eendenlijf onder de oude meidoorn.
Het eieren rapen leverde de volgende dag een onverwachte vondst op: twee losse flapvoetjes. De vos had die avond meegekeken…
Ja.
We zijn gek op de natuur.
Het kost zo nu en dan wel een eend.