De oervader aller stadsbiologen, Jac P Thijsse, formuleerde honderd jaar geleden zijn compensatietheorie.
Om het drukke leven in onze industriële maatschappij vol te kunnen houden, zo zei Thijsse, moet de stadsmens geregeld de natuur in. Daar kan hij bijkomen van alle hectiek die de stad op hem los laat. Daar wordt hij weer mens, daar kan hij zichzelf opladen: zichzelf re-creëren.
Om bij te komen van de verkeersdrukte en de horden Engelse toeristen ga ik naar de duinen. Naar de Waterleidingduinen, waar een pannenkoekenhuis is waar eerst koffie gedronken dient te worden voor de barre tocht door de woeste natuur begint.
Ik open de deur van het rustiek ogende huisje en kom onmiddellijk in de sfeer van een voetbalkantine terecht. De tent puilt uit van de bejaarden in trainingspak en op snelle schoenen. Stopwatchen worden gecontroleerd, sterke verhalen over de eigen conditie worden verteld. En er wordt veel appeltaart gegeten, want dat lopen ze er zometeen wel weer uit.
Vol bange voorgevoelens loop ik de duinen in en kies een route, zover mogelijk van de gebaande paden. Maar dat helpt mij niet.
Al binnen tien minuten wordt ik van het pad gedrongen door een horde kleurige trainingspakken, een gebeurtenis die zich de hele dag regelmatig zal blijven herhalen. En daar blijft het niet bij. De sporters blijken voldoende lucht over te hebben voor het uitwisselen van kletsverhalen met de buurlieden, kletsverhalen die vanwege de onderlinge afstand op luide toon worden gebezigd. Als ik eindelijk diep in het duin ben draagt de wind nog voortdurend flarden van die kletsverhalen aan. Ik begin te verlangen naar de rust van een kroeg op de Zeedijk, waar iedereen tenminste netjes op zijn plaats blijft zitten.
De volgende dag probeer ik het nog eens. Ik ga naar het veenweidegebied van Waterland. Daar blijken er nog vele andere soorten snelheidsduivels te bestaan. Skaters bijvoorbeeld, hebben de volledige breedte van het fietspad nodig. Troepjes racefietsers, de Hells Angels van het platteland, schelden iedere tegenligger de sloot in. En als je al eens een wandelaar ziet, dan heeft die, o gruwel, twee nordic walking stokken bij zich en beweegt zich met aanzienlijke snelheid, met op het gezicht de onuitstaanbaar hemelse glimlach van iemand die weet dat hij goed bezig is.
Voor veel mensen is de natuur iets om zo snel mogelijk doorheen te rennen of te fietsen, liefst onder luid gepraat. Daar is niets op tegen, die mensen betalen ook belasting, die mogen ook de paden op en de lanen in. Maar hoe moet dat nu met de recreatie van de overspannen stadsmens? En hoe moet dat nu met de wulpen en de tapuiten, die als ik allerlei onderzoek mag geloven danig last hebben van die drukte? De oplossing is eenvoudig!
Voor de haastige medemens hoeft een natuurgebied niet breed te zijn. Het moet vooral lang zijn, zodat er kilometers kunnen worden gemaakt. Laten we dus een natuurgebied aanleggen van dertig meter breed. Ruimte genoeg voor een mooi pad met zorgvuldig gekozen beplanting aan beide zijden. Dat natuurgebied gaat lopen van Den Helder naar Roosendaal, dan naar Maastricht en omhoog naar Groningen, om over de Afsluitdijk weer bij Den Helder te komen. Om de twintig kilometer een pannenkoekenhuis, om de vijftig kilometer een rijwielhandel met lekke-banden service. Alle sportfanaten worden naar dit langste natuurgebied ter wereld verbannen. Over de duinen daalt weldadige rust neer. De wulpen en de gefrustreerde stadsmensen komen weer tevoorschijn en nemen hun domein weer in bezit. Jac P Thijsse draait zich tevreden om in zijn graf: de Amsterdammers zijn voorlopig weer veilig.