Levend hoogveen bevat weinig voedsel voor planten. Daarom groeien er niet veel soorten maar wel heel bijzondere. Typische veenplanten zoals eenarig wollegras en veenpluis bloeien in april. Het pluis van deze plant gebruikte arme arbeiders vroeger als verband en als vulling voor kussens. Daarom kreeg het de naam ‘armeluiskapok’.
Niet alleen van het veenpluis maakte ze vroeger handig gebruik. Ook het pijpestrootje bleek bijzonder nuttig. De veenarbeiders gebruikte de plant voor het reinigen van tabakspijpen. Naast veenpluis en pijpestrootje groeien in het hoogveen de zeldzame veenbes, witte snavelbies en lavendelheide.
Op vochtige plekken groeien veel pinksterbloemen. Deze bloemen zijn een belangrijke voedselbron voor een kleine vlinder, het oranjetipje. Het eerste oranjetipje vliegt in april als de eerste pinksterbloemen bloeien. De vlinder legt zijn eitjes op het blad van de pinksterbloemen, zodat de rupsen die uitkomen de plant direct als voedsel kunnen gebruiken. Het gentiaanblauwtje is afhankelijk van een plant: de klokjesgentiaan.