Een pingo (Inuktitut voor kleine heuvel) is een bolvormige heuvel die ontstaat in een gebied met permafrost waar de hydrostatische druk van bevriezend grondwater zorgt voor het opheffen van een laag bevroren grond. De kern van een pingo, die soms nauwelijks kleiner is dan de totale pingo zelf, bestaat uit een lensvormig lichaam van zuiver ijs. Pingo's worden tot 90 meter hoog met een doorsnede van soms meer dan 2 kilometer en zijn meestal rond of ovaal van vorm.
Hedendaagse pingo's komen voor in continentale toendra's en bevinden zich overwegend tussen 65 en 75 graden noorderbreedte.Door het scheuren van de bovenlaag wordt de ijslaag blootgesteld aan de zon en dan kan een krater of meer ontstaan.
Als het klimaat warmer wordt, bijvoorbeeld aan het einde van een ijstijd, blijft van een pingo een cirkelvormig meer of krater over die pingoruïne wordt genoemd. Veel pingoruïnes worden na het afsmelten van het ijs langzaam opgevuld met veen. Dit opvullen kan vele duizenden jaren in beslag nemen. Doordat in het water in pingoruïnes veel pollen en zaden van planten terecht komen, wordt in het veen informatie opgeslagen over de vegetatie. Deze informatie kan gebruikt worden om het klimaat dat tijdens de opvulling heerste te reconstrueren. Om deze reden zijn pingoruïnes bij Quartairgeologen erg in trek als klimaatarchieven..
Wim de Gans is geoloog, verbonden aan
TNO
. Hij schreef onder meer het Geologieboek Nederland. In de uitzending vertelt hij over het
Uddelermeer
.