Paulien Cornelisse: Fenolijn
• 17-01-2010
• leestijd 2 minuten
De natuur is een fascinerend iets. Dat grutto’s ‘grutto’ roepen is iets wat ik een jaar of twee geleden ontdekte, en waar ik eigenlijk nog steeds niet van bekomen ben. Hoe wéten die dieren dat ze zo heten?
Maar nog fascinerender dan de natuur zijn de natuurliefhebbers. Zelf ken ik niet zo veel natuurliefhebbers, maar gelukkig luister ik wel naar Vroege Vogels, en dan vooral naar de Fenolijn.
Aahhh, de Fenolijn. In een droevige bui werkt niets zo opvrolijkend als de Fenolijn.
Dat je hoort: “Vanochtend, 3 januari, zag ik in mijn tuin in Raalte wel vier roodborstjes! Ze aten van de pinda’s die ik had opgehangen. Ik heb ook al een sneeuwklokje gezien, wel érg vroeg lijkt me.”
Ik vind het een leuk en aandoenlijk idee dat er mensen zijn die
a) opmerken wat er in hun tuin gebeurt, en die
b) ook nog weten te benoemen wat het is, en er
c) óók nog oprecht verbaasd en gelukkig over zijn.
Als ik naar de Fenolijn luister, denk ik altijd: het komt wel goed met de wereld. Amerika heeft Obama, maar wij hebben de Fenolijn.
Vaak heb ik op het punt gestaan de Fenolijn te bellen. Maar nooit durfde ik het echt te doen. Als ik iets opmerk in de natuur, bijvoorbeeld een pimpelmeesje, en ik zou dat inspreken, dan zou ik denken dat alle echte natuurliefhebbers thuis met hun ogen zouden rollen en zeggen: ‘Gottegot, ik heb wéken geleden al het eerste pimpelmeesje gezien. Wat dóét zij op onze Fenolijn?’
Een droevig lot, de Fenolijn is voor mij niet weggelegd.
Maar! Laatst heb ik een verhelderend inzicht gehad, waardoor ik misschien toch nog een kans maak. Want: zijn wij mensen in zekere zin niet ook ‘de natuur’? Zijn wij niet ook gewoon grote stinkende dieren die in een hol gaan zitten en er af en toe uitkomen om te fourageren of te paren? Ik wel in ieder geval.
Mijn punt is: als we de natuur iets breder gaan beschouwen, dan is er voor mij zeker ook een plek op de Fenolijn.
Ik zou bijvoorbeeld kunnen inspreken: “Op 6 januari om 4 uur ‘s middags zag ik bij de supermarkt een ruzieënde moeder met kind. Het kind lag met de beentjes te trappelen op de grond. Heel aandoenlijk om te zien, zeker zo hartje winter!”
In de zomer zou ik zeggen: “Alweer héél veel mensen op het strand. Sommigen hebben een kuil gegraven, terwijl anderen een soort windschermpjes lijken te hebben opgezet. Het is altijd weer mooi om te zien hoe inventief Moeder Natuur is.”
En eind november zou ik kunnen inspreken:
“Vandaag zag ik de intocht van Sinterklaas. Dat is volgens mij nog nooit zo vroeg gebeurd, maarja, klimaatverandering he. De natuur is volgens mij heel erg in de war. Dag!”