Vroeger, toen alles nog beter was en ik tijdens de vroege Pasen al kampeerde op Ameland en de zandplaat ‘t Oerd afstruinde en ik me tot in de vroege uurtjes op het door opgehangen gaskacheltjes verwarmd terras porties bitterballen met mosterd graag liet smaken en blad en kringloop en broeikasgas me nog koud lieten, de bladblazer nog niet gearriveerd was… toen waren er óók nog echte winterse buien.
Dit is geen ode aan bladblazer en terrasverwarmer, want dit komt ervan!
Het bovenlaagje van de permafrost laat het afweten. Een bescheiden nederzetting van de Inuït glijdt – huis en haard - stilletjes de IJszee in. Huid en haar, het vege lijf ternauwernood gered.’k Meen in Groenland. Het fenomeen klimaatvluchteling - klinkt als aangespoelde bootvluchteling op Lanzerot- is een feit!
Waar vind je op het platteland nog een boerderij, een erf met een drietal knoestige eiken en een bladbezemende boerin? Een boerensloot vol roestig blad? Al die gebladerde herfstkruinen, een rijk geschakeerd palet, langzaamaan verdorren. Het herfstige blad, tureluurs geblazen, dwarrelt neer.
Villa’s, kloeke herenhuizen vind je rond de dorpen en langs de groene boorden van de stad en op het platteland. Rondom bestraat met heldere waaltjes – hogedrukspuit, groene zeep -, de entree geschraagd met pilaren, aan voor –en achterkant erkers met vele ruitjes. Zoals ik ze wel bouwde met de rechte en ronde blokjes, micaraampjes uit de ouderwetse blokkendoos.
Met buxus, beukenhaag en in het gelid de bolacacia’s, de rododendrons aan de vijver. De boerenwoning, verbouwd tot boerderet met sjiek paardenverblijf. Uit rood baksteen opgetrokken - een trouw paardenhoofd steekt uit het venster -, de paardentrailer naast het huis. De dalmatiër bewaakt het surrogate erf.
De bladblazer giert de energie uit ’t stopcontact, blaast het paardenweitje, omheind door gladgeschoren coniferenhaag –schoon.
Veegwagens borstelen en zuigen eindeloos slurpend door goten. Bladblazers janken: “Houdt Nederland schoon!” Heel Nederland één bladblaasfanfare. Géén dorp, geen stad lijkt blij met blad. Te nat, te glad.
Groenbakken en bladkooien bevestigen het straatbeeld. De buitenman giert met de bladversnipperaar over zijn vol met blad bezaaide gras. Joekels van tractoren met erachter kiepcontainers, bulkwagens, opleggers. De gevaartes rijden af en aan met tonnen o zo lastig blad!
En waar blijft dat blad …? Verbrandingsoven? Gecomposteerd? Gemixed met varkensgier en kippenmest en tot biogas verheven?
Achter m’n huis pikt een merel heftig in ’t glimmend natte bruine blad en in het heloranje van de vuurdoorn. Het is altijd vaste prik zo rond het middaguur. Een boomklevertje tript langs de appelstam omhoog, mezen vliegen alvast rond ’t mezengat.
Het is guur, natte sneeuwvlokken plakken op mijn brillenglazen. Ik ben even de weg kwijt, ijl naar binnen. Zakdoek. Poets de glazen. Pak mijn Volkskrantje dat ik … toen ook al las!