De paling (
Anguilla anguilla
) is een slangvormige vis van maximaal 150 cm lang en 10 kilo zwaar. Dat zijn dan vrouwtjes; mannetjes worden maar 90 cm. Ronde borstvinnen, buikvinnen ontbreken en de rugvin begint ver achter de borstvinnen. Jonge zoetwaterpaling heeft een olijfgroene tot bruine rug en een geelwitte buik. Oudere exemplaren worden donkerder aan de bovenkant (tot donkergrijs) en lichter aan de buikzijde.
Jonge palingen eten slakken, garnalen, muggenlarven, schelpdieren en wormen. Volwassen dieren zijn rovers en eten vissen, kikkers, rivierkreeften, ratten en zelfs soortgenoten.
De paairijpe palingen trekken naar de Sargasso Zee. Mannetjes doen dat na 8-10 jaar, vrouwtjes pas als ze 10-18 jaar oud zijn. Daar paren ze, waarna ze sterven. Palingen die aan de grote tocht beginnen veranderen sterk van uiterlijk. De ogen worden groter, de borstvinnen worden puntiger. De snuit wordt spitser en de kleur van de paling wordt donkerder. Ze worden dan schieralen genoemd. Inwendig zijn er ook veranderingen. De voortplantingsorganen komen tot ontwikkeling en het darmstelsel verschrompelt. Tijdens de reis eten de dieren niet, dus de darmen zijn overbodig. De drang naar voortplanting is zo groot dat palingen ook over land gaan om de zee te bereiken.
De larven (oorspronkelijk beschreven als een aparte soort: Leptocephalus brevirostris) drijven met de golfstroom weer naar Europa. Na 3 jaar komen we ze tegen voor de Europese kust: nu veranderen ze in glasaaltjes. Die zien er uit als miniatuurpalingen, ze zijn alleen doorzichtig. Die diertjes trekken in groepen, soms massaal, in het voorjaar de rivieren op en zoeken daar een plaats om verder te groeien. Het geslacht van de jonge alen is dan nog onbepaald. Pas na 4 tot 5 jaar worden het mannetjes of vrouwtjes. Vrouwtjes trekken verder de rivieren op dan de mannetjes.