Dassen steken graag de weg over, ook al komen auto’s met 120 km per uur voorbij razen. Daarom werd 1981 de stichting
Das en Boom
opgericht, de dassenstand was op dat moment 700. Er werden dassentunnels en rasters aangelegd, zo werd geprobeerd het leefgebied veilig te stellen. Daarnaast werden er verschillende opvangcentra ingericht. Dit alles leidde tot een groei van de dassenstand naar 5000. De stichting heeft echter nog wel een controle functie want de das kan nog steeds onverhoeds de weg oversteken. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de aangelegde dassentunnels onder water staan.
De das is een voor Nederlandse begrippen groot dier, met een karakteristieke zwart/wit tekening op zijn kop. Onderlinge verschillen zijn er nauwelijks. Het is een sterk, gedrongen gebouwd dier, met korte sterke poten. Zijn lichaamsbouw doet denken aan zijn vroegere landgenoot de bruine beer. Ook zijn manier van lopen, een karakteristiek hobbelgangetje, is praktisch hetzelfde. Ze zijn beide zoolgangers. De das heeft aan de voorpoten vijf lange nagels, aan de achterpoten vijf korte.
De poten, borst en onderbuik hebben kortere zwart/bruine haren, op de rug groeien lange stugge dekharen met daaronder een donzen ondervacht. De zwart/wit gekleurde dekharen geven de das een overwegend grijs uiterlijk.
Een mannetjes das is in het veld moeilijk te onderscheiden van een vrouwtje. Zijn kop is iets breder en zijn staart wat dunner. Een vrouwtje heeft een fraaie pluimstaart, waarmee ze haar jongen achter zich aan loodst.
Dassen geven de voorkeur aan hoog en droog gelegen woonplaatsen. De afstand naar grazige beekdalen, rivieruiterwaarden of andere voedselgebieden mag niet te groot zijn.
Ze houden van een kleinschalig weide- of akkerlandschap bij bosranden of houtwallen, maar ook in meer open terreinen, zoals heidevelden komen dassen voor.
Het landschap moet voldoende dekking en voldoende voedselaanbod bieden en, als het even kan, zo weinig mogelijk verstoring. Bij dat laatste criterium zal in Nederland het nodige water bij de wijn moeten; er zijn vrijwel geen dassenterritoria, die niet worden doorsneden door wegen, of op zijn minst in de nabijheid liggen van wegen, dorpen of steden.