Vogels trekken in elke maand van het jaar. Er zijn wel piekmomenten: in het voor- en het najaar zijn er meer soorten op trek dan in de winter en de zomer. Sommige vogels blijven hier de hele winter (wintergasten), anderen zien Nederland als een tijdelijk tussenstation (doortrekkers) en weer andere soorten broeden graag in ons land.
Een trekvogel is in staat om extra vetreserves aan te leggen om grote afstanden te kunnen overbruggen. Daarbij kan zelfs het hele inwendige lichaam van een vogel veranderen. Om energie te hebben voor de lange vluchten eten veel vogelsoorten zich voor een trektocht letterlijk vet, soms met een verdubbeling van hun gewicht tot gevolg. Dit proces wordt opvetten genoemd. De ene vogel slaat relatief meer vet op - omdat deze grotere onafgebroken vluchten uitvoert - dan een andere vogel, die stapsgewijs zijn weg volgt naar het zuiden. De lepelaar is hiervan een voorbeeld. De lepelaar trekt van moerasgebied naar moerasgebied en legt daarbij per vlucht maximaal een paar honderd kilometer af. De eerste lepelaars zullen trouwens ongeveer rond deze tijd in ons land arriveren, net als de grutto’s.
Vanaf vandaag is in museum Naturalis in Leiden de tentoonstelling ‘Opvetten en wegwezen’ te bezichtigen. De tentoonstelling is ingericht in samenwerking met Vogelbescherming Nederland en bevat meer dan 200 trekvogels uit de collectie van Naturalis. De vogels staan ingedeeld op de afstand die ze afleggen. De Noordse stern bijvoorbeeld is de kampioen onder de trekvogels: hij vliegt in drie maanden tijd van de Noordpool naar de Zuidpool. Een heen- en terugreis van de Noordse stern bedraagt zo'n 40.000 kilometer!