Oktober: trektijd en wisseling van winter- naar zomerkwartier voor een aantal vogelsoorten. Dat betekent ook dat nu de tijd weer aanbreekt waarop klapeksters op hun winterlocaties arriveren. Soms zie je de vogel zelf niet, maar wel zijn even karakteristieke als markante spoor: opgeprikte, soms nog levende prooien als voedselvoorraad.
De klapekster is de grootste en meest noordelijk voorkomende soort uit de klauwierenfamilie. Klauwieren zijn 'de wolven in schaapskleren' onder de vogels. Ze zien er uit als vredelievende zangvogeltjes, maar schijn bedriegt: de kleine haaksnavel en de scherpe nagels getuigen daarvan. Klauwieren houden er, althans naar menselijke maatstaven, een morbide gewoonte op na: ze leggen voorraadjes aan van hun prooidieren. Meestal zijn dat kevers, hommels en muizen, maar soms staan er ook amfibieën en reptielen op het menu.
Appeltje voor de dorst
In Nederland arriveert de klapekster meestal in oktober in zijn winterverblijfplaats: vaak een heideterrein of kapvlakte met wat verspreide boompjes of struiken. Zolang de dagen nog mild en zonnig zijn, zijn in zo’n gebied ook nog amfibieën en reptielen actief. Ze zijn klaar voor de winterslaap, maar profiteren nog van de laatste zonnewarmte voordat ze onderduiken. Deze late seizoensactiviteit komt ze soms duur te staan, en dat geldt ook voor de dieren die enkele maanden later op mooie dagen al vroeg uit hun winterschuilplaats tevoorschijn komen. Vanuit hun vaak vaste rustbomen spieden klapeksters de omgeving af naar hagedissen of kikkers. Vinden ze er een, dan hebben ze hem snel te pakken en als de honger niet zo groot dat die meteen gestild moet worden, dan bewaren ze hun prooi als appeltje voor de dorst. Vers is lekker, dus ze doden hun prooi niet, maar spietsen hem levend aan een scherp takje of een doorn van een struik. Zo blijven deze prooidieren uren- of zelfs dagenlang vers. Ook de baardjes van prikkeldraad worden hiervoor gebruikt: zij vormen prima surrogaat doorns; en nog sterke, onbreekbare ook.
Het stapelvoedsel van de klapekster bestaat uit grote insecten zoals mestkevers en later in de winter ook uit muizen. Maar aan de randen van de winter dus ook kikkers of hagedissen, die als onfortuinlijke, hapklare brokjes, soms nog met maaiende poten, opgespietst te vinden zijn. Een markant spoor, dat gezien de zeldzaamheid van de klapekster ook een bijzonder spoor genoemd mag worden, hoe huiveringwekkend dat soms ook mag zijn.
Tekst: Annemarie van Diepenbeek, RAVON
Foto: Judith Bouma