Maar dan letterlijk. Ik logeerde vorige maand bij mijn zus in haar bungalowtje midden in het bos. Al heel vroeg werd ik wakker. Het was nog vrijwel donker. Met een kopje koffie ging ik op de bank de dag begroeten. Ineens hoorde ik een raar geluid. Het leek een beetje op het starten van een motor. Wie doet zoiets nu midden in het bos op dit vroege uur, dacht ik nog. Weer hoorde ik wat. Nu leek het uit de hoek van de kamer te komen. Wat bleek? Er zat iets in de pijp van de kachel dat het gekke geluid maakte.
Misschien een bosmuis, een vogel? Wat doe je in zo’n geval? Samen met mijn inmiddels wakkere zus eens in de petroleumkachel gekeken. Niks te zien. Lantaarn erbij. Nog niks. Achter in de kachel zat een ijzeren plaatje. Met een schroevendraaier heel voorzichtig het plaatje losgedraaid. Het werd doodstil. Met de lantaarn erbij zag ik in een heel klein kiertje iets dat op een veertje leek. Dus toch een vogel.
Toen ik nog eens goed keek was het niet een veertje maar een pootje. Hoe nu verder? In dat kiertje paste niet eens mijn vinger. Voor dat ik goed en wel kon bedenken wat te doen, fladderde er een heel klein pimpelmeesje pal langs mijn gezicht de kamer in. Ik schrok ervan. Gauw alle ramen en de deur open. En jawel hoor, daar zeilde hij naar buiten. Zo te zien ongedeerd. Toch diezelfde dag nog wat gaas in de schoorsteen op het dak gepropt want ik luister liever naar de echte “Vroege Vogels”.