
Van links naar rechts: ontdekker Klaas Post, de nieuwe spitssnuitdolfijn Flandriacetus gijseni en conservator Bram Langeveld van het natuurhistorisch museum in Rotterdam
© Rob Buiter
De wetenschap heeft er weer een nieuwe diersoort bij. Hij heet Flandriacetus gijseni en is vernoemd naar Zeeuws Vlaanderen en naar de Belgische amateur paleontoloog Bert Gijsen. Het is een spitssnuitdolfijn. Of beter gezegd: het wás een spitssnuitdolfijn, want het dier leefde zo'n acht miljoen jaar terug in onze omgeving. "Het was de eerste spitssnuitdolfijn in de evolutie die enorm diep ging duiken", weet zijn ontdekker, paleontoloog Klaas Post van het natuurhistorisch museum in Rotterdam.
Het fossiel van Flandriacetus werd jaren terug van de bodem van de Westerschelde gevist, samen met nog eens dertien andere (delen van) schedels van uitgestorven spitssnuitdolfijnen. “Moderne spitssnuitdolfijnen kunnen extreem diep duiken”, vertelt de paleontoloog en honorair onderzoeker bij Het Natuurhistorisch, Klaas Post. “Daar jagen ze op inktvissen, die ze naar binnen slurpen. Daarom hebben ze ook geen tanden meer.”

Het nieuwe fossiel wordt zorgvuldig op zijn plek gezet in de nieuwe tentoonstelling van Het Natuurhistorisch in Rotterdam
© Rob Buiter
Het fossiel dat Post van de bodem van de Westerschelde viste, is – voor kenners – duidelijk een spitssnuitdolfijn, maar heeft nog wél een bek vol tanden. Bovendien heeft het dier nog bewegelijke halswervels. Dat betekent volgens Post dat het dier wat meer aan het oppervlak op vissen kon jagen. Tegelijk kon die waarschijnlijk al wel diep duiken. Dat was ook wel zo prettig, want aan het oppervlak leefden acht miljoen jaar terug gigantische roofpotvissen. “Die hadden enorme tanden waarmee ze vandaag de dag een auto zo zouden doorbijten”, denkt Post. “Spitssnuitdolfijnen gingen waarschijnlijk dan ook graag naar de donkere diepten, waar ze geen last hadden van die monsters.”
Een laatste bijzondere eigenschap van deze ‘nieuwe oude’ spitssnuitdolfijn, is dat het waarschijnlijk een groepsdier was, zoals moderne gewone dolfijnen dat ook zijn. “Spitssnuitdolfijnen leven nu meer solitair, maar deze Flandriacetus leefde waarschijnlijk in grotere groepen. Anders kan ik niet verklaren waarom we zoveel schedels op een klein oppervlak van de Westerschelde hebben gevonden.” Voor de kusten van Zuid-Amerika zijn ook fossielen van andere vroege spitssnuitdolfijnen in grote verzamelingen gevonden. Die hebben zelfs de wetenschappelijke soortnaam ‘gregarius’ gekregen, wat Latijn is voor ‘groep’.
De beschrijving van F. gijseni was met recht een monnikenwerk, vertelt Post. “Toen het fossiel aan boord van ons expeditieschip werd gehesen, leek het meer op een blok beton dan op een schedel. Ik heb letterlijk honderden uren besteed aan het vrij preparen van het bot.” De ouderdom kon de onderzoeker bepalen aan de hand van fossielen van eencellige diertjes die in de gaten en kieren van de schedel zaten. “Aan de hand van die karakteristieke zogeheten dinoflagellaten konden we de ouderdom op ongeveer acht miljoen jaar voor heden bepalen: uit het tijdperk dat Tortonien heet.”

Eén van de schedels in de collectie is voor het prepareren door een Deense PET-scanner gehaald, om te zien wat er in het steen schuilging
© Klaas Post
Waar Flandriacetus een verwijzing is naar Zeeuws-Vlaanderen, waar het fossiel in de Westerschelde werd gevonden, is gijseni een eerbetoon aan de onvermoeibare amateurpaleontoloog en fossielenverzamelaar Bert Gijsen.
Het fossiel is sinds deze week officieel beschreven en daarmee voor de eeuwigheid vastgelegd in het wetenschappelijk tijdschrift van Het Natuurhistorisch, Deinsea. Conservator Bram Langeveld van het Rotterdamse museum is dan ook maar wat trots dat hij ook het zogenoemde ‘holotype’ (de wetenschappelijke referentie) vanaf vandaag in zijn museum tentoon kan stellen.
Maandag, woensdag en vrijdag versturen wij je alle informatie uit de radio en tv-uitzending en het laatste internetnieuws.