Zestig jaar geleden stond de natuurbescherming nog in de kinderschoenen. Dat trof: daar stond ik ook. We zijn samen opgegroeid. Inmiddels ben ik kalend met een buikje. En de natuurbescherming? Die is haar wilde haren ook wel kwijt. Nergens op haar terreinen hoef je meer te verdwalen; ook op de grootste stilste heide heb je nu overal bereik. Op de grote stille weiden wordt de stilte straks niet eens meer verstoord door het geknal van ganzenjagers; nu ze afdoend beschermd zijn, mogen vogels stilletjes vergast. Maar het stilste hierover zijn de natuurbeschermers. Zij houden liever de boeren te vriend dan de ganzen. Voor hun eigen bestwil natuurlijk, dat van de ganzen bedoel ik.
Hoe moet dat aflopen? Goed, mag je hopen. We voeden onze kinderen milieubewust op, met kinderboerderij en Greenpeace, pannenkoekenbakkende boswachters en You Tubes vol walvissen. En wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Maar waarom maken hun ouders dan nog steeds de wereld stuk? Volwassen mensen blijven maar olie boren en wegen verbreden en ganzen mollen. Toch hebben die in de afgelopen zestig jaar beslist zelf een natuur- en milieuvriendelijke opvoeding gehad. Al die mensen die het nu voor het zeggen hebben, aaiden zelf als kind al de geitjes, kleurden de Pandaplaatjes en verzamelden plastic dinosaurussen. Jong geleerd is lang niet altijd oud gedaan. Kinderen zijn niet aardig tegen de natuur omdat ze dat geleerd hebben, maar omdat ze kind zijn.
Het voornaamste wat mensen aan hun jeugd vol teddyberen, gefröbel met kastanjes en het lidmaatschap van de Panda overhouden, is de indruk dat natuur iets voor kinderen is. Waarom anders hullen zovele volwassenen zich voor elk bezoek aan bos of hei in kinderkleren? In korte broek, een pet op, badend in het soort primaire kleuren waarvan kleuterjuffen denken dat kinderen er dol op zijn crossen volwassen mensen op hun overmaatse kinderfietsjes de laatste wandelaars van het pad af. Misdeelden zonder sportfiets joggen lopend in een sukkeldraf voorbij. Sukkeldraf, het woord zegt het al. Heeft ooit iemand Jac P. Thijsse of Eli Heimans sukkelend voorbij zien komen? Natuurlijk niet. Dat waren heren. Thijsse hield zelfs in het bos zijn hoed op. Juist in het bos. Een kwestie van beleefdheid, of eerbied zo u wilt. Wat bezielt die moderne drafsukkels dan toch? Ik ben niet snel genoeg om ze in te halen en het ze te vragen, maar ze geven zelf maar al te graag het antwoord op de tv en in de krant. Ze draven, begrijp ik, om hun hoofd leeg te maken. Het is een merkwaardig ideaal. Uren zweten en wat ben je dan? Een leeghoofd.
Mij lijkt het zaak zo’n hoofd snel weer te vullen, voordat iemand iets in de gaten krijgt. Maar waarmee? Ook daaraan is de afgelopen zestig jaar gewerkt, door een ander slag natuuronderzoekers. In 1953 ontdekten Watson en Crick de ideale vulling: DNA. Het duurde even voor we wisten hoe, maar nu lees ik overal dat je de volmaakte mens niet meer door zoiets vermoeiends als opvoeding hoeft na te streven. Met gemanipuleerde eicellen, voorgekookte spermatozoïden en andere bio-Lego-steentjes knutsel je straks de volmaakte mens in elkaar. Compleet met het eeuwige leven en onvoorwaardelijke liefde voor natuur en milieu. Zo duurzaam als de pest.
Alsof het daarom gaat. Volmaaktheid is biologisch bezien de dood in de pot. Een volmaakte wolf eet alle geitjes op tot hij sterft van de honger, een volmaakte geit vreet de hele wereld kaal tot er voor niemand meer iets overblijft. De evolutie draait nu juist op onvolmaaktheid; anders valt er niets te verbeteren. God behoede ons voor de volmaakte mens. Gelukkig staat het onderzoek nog in de kinderschoenen. Toch hou ik mijn hart vast hoe dit afloopt. We zullen zien. Tot over zestig jaar.