Tijdens een zoektocht naar echte winterpaddenstoelen werden zwavelkopjes, donsvoetjes, bekerzwammen, inktzwammen en zelfs een knolamaniet gevonden. Deze paddenstoelen horen normaal gesproken thuis in de herfst, maar worden momenteel nog steeds waargenomen.
“Het lijkt wel herfst” was dan ook een veel geuite opmerking. Het meest in het oog springende paddenstoeltje was wel het gewoon donsvoetje (
Tubariafurfuracea
) vanwege het grote aantal exemplaren. Deze werd op tal van plaatsen in grote en kleinere groepen of slechts met enkele bijeen langs de paden aangetroffen.
Het gewoon donsvoetje is een matig grote, oranjebruin gekleurde paddenstoel met een hoed tussen de één en drie (maximaal vijf) centimeter breed, sterk op vocht reagerend en witachtig verblekend, de hoedrand bij vochtige toestand doorschijnend gestreept en vaak met bleke vergankelijke franje behangen. De plaatjes onderaan de hoed zijn geelachtig tot oranjebruin en matig dicht op elkaar staand. De steel heeft dezelfde kleur als de hoed en is aan de voet met donzige wittige haren bekleed. Hier ontleent het zijn Nederlandse naam “donsvoetje” aan.