Martin Wings: Hengelaars
• 29-02-2008
• leestijd 2 minuten
We wandelen rond een grote visvijver gelegen in het domein Hengelhoef.Een toepasselijke naam. Langs een tamelijk drukke weg is een groenstrook van ongeveer twintig meter breed, dan een pad waaraan de vijver ligt.
Aan de overkant van het water is het veel stiller, en daar begint een uitgestrekt natuurgebied, toch zitten de meeste hengelaars aan de kant waar de weg loopt. Er dobberen wat eendjes op het water en iets verderop een paar zwanen, kortom precies zoals het hoort te zijn.
Ik weiger de hengelaars, vissers te noemen. Visser heeft iets stoers, dat is een man die voor zijn beroep het water op gaat, en met vis weer aan land komt. De ene keer is de vangst vetter dan de andere keer.
Een hengelaar heeft iets zieligs, hij zit aan de kant, hij probeert te vissen maar vaak lukt dat niet. Het zit hem in het woord “hengelen”.
Zij “hengelt” naar aandacht, zij probeert aandacht te krijgen, maar ze is dus niet zeker dat het gaat lukken. We worden door de hengelaars bekeken, zolang we niet te dicht bij hen komen. Lopen we vlak achter hen langs, dan doen ze net of ze ons niet gezien hebben. Stuurs turen ze dan recht vooruit naar hun hengel, te beroerd om even goedendag te zeggen.
Nare mensen!
Het schijnt dat hengelaars aan het water tot rust komen. Op mij komen deze mannen, het zijn zelden vrouwen, eerder verongelijkt over, hun brede rug straalt ontevredenheid uit, wereldvreemdheid. Ze keren zich af van de mensen, willen alleen zijn, willen niets zien dan hun dobber en het water. Ze zitten te wachten, als in een wachtkamer bij een arts.
Zitten liever in de kou aan het water, dan thuis in de warme woonkamer. Het is ook zo zinloos. De vissen worden niet opgegeten, nadat ze gewond zijn en in doodsnood verkeerd hebben, worden ze meestal terug in het water geworpen. Jammer voor de prachtige omgeving, die wordt echter door de hengelaars verpest. We besluiten hier nooit meer te komen.