De telefoon gaat. “We hebben een vosje gevonden tussen de vrachtwagens op ons parkeerterrein. Ze was bijna dood gereden. Als stadsecoloog schijn jij te weten wat er met het beestje moet gebeuren…”
Een paar uur later sta ik met mijn vrouw Annik in het Amsterdamse havengebied naast een grote kartonnen doos met een balletje haar erin. Onder 1 van de bouwketen op het terrein had een vos een hol met jongen. De bouwvakker die belde legt uit dat moedervos ze tijdens de sloop heeft weggehaald. "Maar dit kleintje is ze vergeten". Het vosje is sterk vermagerd en kan nog nauwelijks lopen. We nemen haar mee. Thuis neemt Annik het vosje op schoot en krijgt ze een eerste flesje. De nacht die volgt is onrustig. Het kleintje gilt voortdurend. Dat levert wel meteen haar naam op. Gilles.
Omdat Annik en ik op vakantie gaan, heb ik vriendin Merel gebeld om de zorg voor Gilles op zich te nemen. Hun ontmoeting is liefde op het eerste gezicht. Merel weet dan nog niet dat ze de komende weken amper zal slapen. Het vosje wil niet alleen zijn, verlangt naar warmte en is alleen stil te krijgen als Merel bij haar ligt, waardoor ze wekenlang op de bank slaapt, met Gilles op haar borst.
Op drie hoog achter in een Amsterdamse wijk wordt Gilles snel sterker. 'Ik woon in een vossenhol', zegt Merel, als ik haar bel vanaf ons vakantieadres. Gilles eet inmiddels eendagskuikens, maar ze moet ook leren dat je in de natuur je eten eerst moet doden. "Geef haar soms maar een levende muis", zeg ik. Driehoog-achter wordt te klein. We timmeren een groot hok in onze tuin. Gilles speelt graag en geeft steeds meer liefde aan haar twee moeders. Ze laat zich aaien, springt op schouders en draait met haar neus door hun lange haar.
Op een ochtend springt ze bij Annik op schoot. “Ze wordt te tam. Ik ga teveel van haar houden” zegt ze resoluut. “Ze moet weg." Gilles gaat naar een opvangcentrum voor vossen. Aan het eind van de zomer haal ik haar, volgroeid, weer op. Gilles moet gepakt worden voor ze de reis naar haar paradijs gaat maken. Met stevige handschoenen aan grijp ik haar, maar niet goed genoeg. Ze bijt me keihard in mijn hand. Ik vloek van de pijn. “Ondankbare hond”, roep ik haar toe, maar als ik in haar felle ogen kijk denk ik: “Missie volbracht, die gaat het redden.”
Samen met Annik en Merel rij ik naar de duinen, naar een plek waar veel konijnen leven. Bij ondergaande zon zetten wij de kooi op een duintop en openen het deurtje. Na enig aarzelen loopt Gilles rustig en met iets opgeheven staart snuffelend naar de volgende duintop. We roepen in koor “Gillesss”. Ze draait haar kop om en kijkt ons nog een keer aandachtig aan voor ze tussen de duindoorns uit ons leven verdwijnt.