De herfst heeft zich op een fraaie manier aangediend op mijn platte dak. Nog altijd woon ik midden in de stad, maar door zorgvuldig een soort van tuin op te bouwen met veel groen, zijn we erin geslaagd een parkeerplaats voor vogels te worden. Het zou nog steeds beter kunnen en we wachten al jaren op een zwerm mussen, die maar niet wil komen. Maar afgelopen week waren ze er dan: pa en ma Vlaamse gaai. Zoals zo vaak met z’n tweetjes en volledig op hun hoede.
Eerst vlogen ze aan, hupten over de tafel, klommen in een plant, keken van links naar rechts naar zaken die ze waarschijnlijk niet helemaal vertrouwden. Ze vlogen weer op en kwamen even later weer terug. Ja ja, met allebei een eikeltje in de snavel. Zo hadden ze zich ons verleden herfst en winter ook getoond, steeds met voedsel dat ze meedroegen en ergens gingen verstoppen. Ze zochten als het ware hun proviandkist voor de winter en deden dat op een leuke manier.
De gaai heeft een fraaie tekening: mooi lichtbruin met veegjes blauw, een kleur blauw die je direct herkent. Hun kopjes zijn lichtgrijs met zwarte stippen en ze hebben de neiging met een scheve kop de wereld aan te kijken. Mijn opa vertelde mij vroeger dat hij wel gaaien in zijn Arnhemse tuin had gehad, die uit de hand kwamen eten als het streng winterde. Dat waren wel vogels die al een paar jaar langs kwamen en die kind aan huis waren. De eikenboom is een grote vriend van de gaai, maar ook in de beuk vinden ze eten en bescherming. Weer mijn opa, maar die zag gaaien ook fruit eten en onder stenen wurmen om er dan pissebedden en torren op te schrikken. Hun beste eigenschap is die van alarmbeest. In welk bos dan ook zal de gaai zijn of haar schelle schreeuw laten horen bij nadering van dier of mens. Alle andere bewoners van het bos reageren vervolgens snel en duiken weg. De gaai vergist zich nooit en ziet veel, zo niet alles. Nou, dat is niet helemaal waar.
Ik had het al over het feit dat pa en ma gaai hun eikeltjes in mijn bloempotten en hangende mandjes verstoppen, maar het leuke is dat hun geheugen als een zeef is. Als ze in de winter langs komen voor het leeghalen van de proviandkist, dan zie je ze denken: ‘Pollens, waar heb ik die eikels nou toch ook alweer verstopt?’ Ze graven, ze woelen en je ziet ze soms boos worden: ‘Waar, oh waar....?’ Ze geven dan ook snel op en kenners weten dat er soms een scheut van een eikentak uit een onverwacht stuk aarde omhoog komt. Met de groeten van de vergeetachtige gaai.
Tevreden kijk ik toe en zie hoe een paar in de weer is. Zij is handiger in het klimmen, hij vliegt weer even weg, komt terug met een ander eikeltje in de snavel, hij woelt de dingen onder de aarde en kijkt nog even of het zo goed is. Vlaamse gaaien heten in Duitsland Eichelhäher en dat is een mooie vertaling. In het engels heten ze Jay. De Toronto Blue Jays horen bij mijn favoriete honkbalploegen in Amerika. Die beesten leggen vijf tot zeven eitjes per jaar, broeden snel: twee weken en laten de jongen ook al na twee weken uitvliegen. Zonder jeugdspaarrekening, maar wel met de waarschuwing altijd goed op te passen voor grotere roofvogels, katten en soms die strontvervelende eksters, die zo heel pesterig kunnen zijn en al hippend de gaaien nerveus weten te krijgen. De gaaien zijn mijn vrienden van dit moment.
Het is bijna onwerkelijk hoe ze met elkaar omgaan: stimulerend, oppassend en bijna lief. Dan ineens vliegen ze bruut op, mijn buren hebben de keukendeur met iets teveel lawaai open gedaan. Blijkbaar houden ze ook van tamelijke rust. Ik kan me zeker vier of vijf plaatsen herinneren waar ze nu hun eikels verstopt hebben. Zij kunnen dat niet, dat is opmerkelijk. Ik ben een groot fan van de Garrulus glandarius, de voortkrassende eikelzoeker. Zomaar, midden in de stad.