De mannetjesvaren (
Dryopteris filix-mas
) is een varen van de niervarenfamilie die voorkomt in lichte, vochtige loofbossen. Verder komt de soort voor langs slootkanten en greppels. Daarnaast wordt de plant gehouden als sierplant voor in de tuin.
De bladen zijn maximaal 1,5 meter lang. De bladsteel is bedekt met bleekbruine schubben. Het blad kan bestaan uit maar liefst 35 deelblaadjes, al is een aantal tussen de 20 en 30 gangbaarder. Elk deelblaadje bestaat weer uit slipjes. De topjes zijn afgerond, gezaagd of gekarteld, maar een stekelpunt is er nooit.
Groepjes sporendoosjes vormen sporenhoopjes, de zogenaamde sori (het enkelvoud is sorus). Deze sori zitten bij deze plant in twee rijen. Elke sorus is afgedekt met een niervormig dekvlies (indusium). Zodra de sporen rijp zijn, verschrompelt het indusium en komen de sporen vrij. Dit gebeurt meestal in juli of augustus.
Er is kans op verwarring met eveneens algemeen voorkomende wijfjesvaren en de zeldzame stippelvaren. Alle drie hebben ze ongeveer hetzelfde habitat en overeenkomstige kenmerken. De mannetjesvaren is echter van beide te onderscheiden door de tegen de bladnerf gelegen grote, ronde sporenhoopjes. Die van de wijfjesvaren zijn eerder haak- of kommavormig, die van de stippelvaren zijn zeer klein en tegen de bladrand gelegen.