Maarten Frankenhuis: Hang naar het verleden
• 22-12-2013
• leestijd 2 minuten
Bijna tweehonderdduizend jaar ‘moderne mens’, lijkt niets te hebben veranderd aan de eeuwigdurende fascinatie van onze soort voor de andere levensvormen. De overvloed aan levendige dierschilderingen op rotswanden in de Sahara, in de grotten van de Dordogne en in Egyptische piramides laten zien dat onze band met het dier al vele tienduizenden jaren intiem en hecht is.
Het dier fungeert als jachtbuit voor ons of wij zijn een prooi voor hem. Het levert ons kleding, voedsel, bescherming en vermaak. Of de Schepper hierbij tevens het dragen van modieuze bontmantels, het eten van kaviaar of zangvogels en het houden van statusverhogende exotische dieren voor ogen had mag worden betwijfeld. Uit de heraldiek zijn leeuw, arend en fabeldier niet meer weg te denken.
Boeiend is ook de rol van het dier in ons religieuze leven. In de afgelopen eeuwen vonden tienduizenden gemummificeerde katten, reptielen en vogels afkomstig uit geplunderde koningsgraven in het oude Egypte hun weg naar onze apotheken, naturaliën- en rariteiten-kabinetten. Geen pagina in het Oude Testament of dieren spelen een rol als plaag, offerdier, landbouwhuisdier of symbool. Alleen de leeuw wordt al ruim 130 keer vermeld!
Maar hoe bijzonder ook wat de soort mens inmiddels tot stand heeft gebracht met zijn veelzijdige hersenschors, de historisch gegroeide relatie tussen ons en de rest van de levende natuur bleef bestaan. Onze woningen worden daarom mede bewoond door een reusachtige variëteit aan huisdieren, de vensterbanken imiteren de savanne en soms zelfs (nog) het regenwoud. En niet te vergeten de open haard, symbool van beheersing van het vuur. Het daaraan verbonden extra werk en brandgevaar nemen we op de koop toe.
De verbondenheid met ons verleden zit in onze genen verankerd. Nergens in onze huiskamers een pot zand in de vensterbank of er staat wel een plant in, geen bak water of deze is gevuld met vissen. We zijn bereid om honderdduizend euro’s extra op tafel te leggen voor een stukje tuin van vijftig vierkante meter. Niet dat zo’n lapje grond enige jachtbuit verschaft of het verzamelen van voldoende groenvoer mogelijk maakt om de winter door te komen. Het is al voldoende als we erop uit kunnen kijken of er in kunnen zitten. Wij alleen dan, en níet onze buren.
Iedereen herbeleeft zijn jager- en verzamelaarverleden op een eigen manier. We hollen door bossen, golfen op armzalige monoculturen, jagen met camera, geweer of verrekijker, of zoeken naar schelpen aan het strand of golfen op armzalige monoculturen. Dat golfers gemiddeld vijf jaar langer leven is dan ook nauwelijks voorstelbaar. Die verbondenheid met de natuur en de afhankelijkheid van onze medeschepselen zit hecht en onuitwisbaar in ons erfelijk materiaal verankerd ondanks alle verstedelijking, verdeling van werkzaamheden, managers, grootgrutters en technische vooruitgang. Onze gemeenschappelijke en miljoenen jaren oude wortels met de levende natuur rondom zijn daarvoor te hecht verweven. Daar veranderen die luttele generaties vuistbijlenhakkers, pijlenboogschieters, boekbinders en emailen niets aan.
Slecht een rimpel in de wordingsgeschiedenis van onze soort.