Zoals er in elk dorpje of stadje in ons land een Chinees restaurant te vinden is, zo woont er overal in Nederland een spreeuw. Hè wat fijn. Of ik nou in Drachten speel, of in Apeldoorn, of waar dan ook, dan is daar overal de vertrouwde Chinees. En wat staat er veel op het menu! Combinatiegerechten, kip met appelmoes, chinese champignons in oestersaus. Maar de laatste tijd wordt er ook experimenteel gewokt, ook in all you can eat variaties, en wordt er hip gedaan met sushi of fusion gekkigheid. Alles kunnen ze. En dat kan een spreeuw ook. In al die plaatsjes zit er wel eentje te kwinkeleren. Het zijn er twee, of drie, zestig, maar ook driehonderd, onderweg, langs de snelweg wolkend door de lucht, in prachtige steeds veranderende formaties. Zo’n spreeuwenwolk is mooiste dat er is. Dat durf ik rustig te zeggen, want ik heb er al heel veel gezien. Toen ik net in Amsterdam woonde en heimwee had, stond ik vaak alleen op de Dam te kijken naar die grote zwermen die jolig door de lucht akrobatiekten. Onderwijl produceerden ze de krankzinnigste tonen.
Die rare chromatische fluit is onmiskenbaar van een spreeuw. Maar pas op: hij houdt je vaak voor de gek. De spreeuw zou op feestjes en verjaardagen best een aardig zakcentje kunnen bijverdienen als kunstig imitator. Merels, meeuwen, mezen, hij schudt het allemaal uit z’n mouw. Ook zijn verenkleed lijkt te zijn ontworpen voor een goeiige komiek, die tussen de paaldansact en een trapezenummer gezellige mopjes vertelt. Een mooi glimmend showjasje, met spannende schakeringen van zwart naar donkergroen, met lichte puntjes.
Het maakt ‘m ook niks uit waar hij woont: Met z’n honderden in een populier vlak langs de A1, in een kastanje in het stadspark, in een stil natuurgebied. Hij nestelt graag in een gat in een boom, of onder de pannen van een oud gebouw. Het gelukkigst is hij natuurlijk met een paar honderd vrienden en bekenden in de Betuwe, als de kersen rijp zijn. Daar zijn wij fruitliefhebbers dan weer niet zo gelukkig mee. Maar wat te doen?
In mijn dorp zat een fruitteler met een spreeuwenkanon dat om het kwartier een keiharde knal gaf, maar nu met het laagstamfruit zie je in het kersenseizoen overal netten. De gedupeerde fruitamateur moet het doen met pannendeksels, of met een touw met emmers eraan. De oude heer Janssen uit Heel zat met een tuinstoel en een biertje onder zijn twee kersenbomen en schoot om de zoveel tijd een flinke dot hagel naar boven. Zo verenigde hij het nuttige met het aangename. Die paar spreeuwen die met elk schot van tak naar tak naar beneden dood naar beneden flikkerden, daar zat hij niet zo mee.
Voor een lekker stukje spreeuw door de nasi, daar zaten wij in de zeventiende eeuw niet zo mee. Aan elk zichzelf respecterend huis hing wel een spreeuwenpot, waar je tegen de tijd dat de jongen uitvlogen heel handig aan de achterkant een dekseltje openmaakte, en de lekkere hapjes voor het uitkiezen had. Dat lijkt me geen leuk werkje. Ook lijkt mij het spreeuwenvlees van de botjes pulken een vervelend klusje. Misschien vonden ze dat in de Kleine IJstijd, toen je de hele dag op je friese doorlopers voort moest met maar een halve gerstekoek geen enkel probleem, maar nu vind ik dat we het maar op chinese champignons met oestersaus moeten houden. Lang leve de spreeuw.