Koos van Zomeren: Het mooiste van september
• 02-10-2009
• leestijd 2 minuten
Het mooiste van september was... een hazelworm. Een hazelworm kan volmaakt roerloos op je pad liggen. Je eerste indruk is dat hij dood is, en soms is hij dat ook, maar gelukkig lang niet altijd. Ik hou er niet van om dieren op te pakken die er niet van houden om opgepakt te worden. Maar voor zijn eigen bestwil, hij moet van dat pad af. Hier komen hardlopers, nordic-walkers en ATB-ers, die hebben wel wat anders aan hun hoofd dan hazelwormen. Ik pakte hem dus op en op dat moment slingerde hij zich met een verrassende felheid wel drie keer om mijn vingers. Maar al even verrassend kwam hij onmiddellijk daarna weer tot rust. Hij sloeg zijn staart om de hondenriem die ik ook in de hand had, en bekeek de wereld eens van bovenaf. Nu en dan kwam daarbij zijn tongetje te voorschijn, zo dun als een potloodstreepje – nee, dat moet ik preciezer zeggen: je moet een potlood slijpen, het streepje van een nieuwe punt, zo dun was dat tongetje.
Toen ik hem op de grond wilde zetten, worstelde hij zich los – net als een kat die je wilt neerzetten, deed hij het laatste stukje kennelijk liever zelf. Van een hazelworm kun je natuurlijk niet zeggen dat hij altijd op z’n pootjes terecht komt. Maar zijn pootjes kan hij ook niet breken. En zo ging hij het bos in.
Ik zeg ‘hij’ omdat het een mannetje was. Bij twijfel tussen hij en zij, val ik meestal terug op ‘het’ dier, en dan wordt het ook hij. Maar bij hazelwormen is het niet zo moeilijk: vrouwtjes met donkere flanken.
Een paar dagen later kwam ik Henk Strijbosch tegen. Henk is als herpetoloog verbonden geweest aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij heeft verst•nd van reptielen. Ik zei hem dat ik deze zomer wel tien hazelwormen had gezien, de meeste in open bos, maar toch ook een in een zwaar beschaduwde beukenlaan, en een middenop de hei.
“Ja,“ zei Henk, “het gaat helemaal niet slecht met hazelwormen.”
“Maar ik zie nooit jongen,” zei ik.
“Ik ook niet.” Henk begon te lachen. “ Ik ook niet.”
“Maar ze zijn er wel?” vroeg ik.
“Ze zijn er wel,” verzekerde hij.
Het punt is: ze zijn maar zo groot – Henk wees iets aan van een centimeter of tien, iets als een regenworm, iets waar zelfs een roodborstje wel raad mee weet. Jonge hazelwormen houden zich daarom angstvallig verborgen en leven in de tussentijd van de inwendige dooier die ze bij de geboorte hebben meegekregen.
OkÈ, dat was duidelijk. Maar later begon het toch weer een beetje te knagen. Zou het, vroeg ik me af, dan niet beter zijn als ze er niet zo opvallend uitzagen? Volgens de reptielengids: goud- of zilverkleurig. Wat voor een nut kan het voor jonge hazelwormen hebben om goud- of zilverkleurig te zijn? Dat moet ik vragen als ik Henk nog eens ergens tegenkom.