Koos van Zomeren: Het mooiste van november
• 29-11-2009
• leestijd 3 minuten
Het mooiste van november was een herinnering. Ik liep met kennissen mijn favoriete route over de stuwwal bij Nijmegen, van de Heerlijkheid Beek naar de Duivelsberg. We kwamen langs een soort sprookjeshuis in de bosrand. “Daar woont Jaap Dirkmaat,” zei ik , “ daar heb ik eens een jonge boommarter de fles gegeven.”
In mei 1988 was dat, en uit het verhaal dat ik toen geschreven heb, blijkt dat ik hem, die jonge boommarter, niet zozeer de fles alswel de hand gegeven heb. Ja, opeens weet ik het weer: je goot de melk in je hand en dan likte hij het op. Probeer het maar eens: maak maar eens een kommetje van je hand – dan ontstaat er een tepelvormige uitstulping aan de zijkant. Dáár lurkte hij aan!
Ze waren trouwens met z’n tweeën, broer en zus, Puk en Muk, onbeheerd aangetroffen op een fietspad op de Veluwe. Eigenlijk waren deze dieren maar een bijvangst voor de dassenopvang van de roemruchte vereniging Das & Boom.
In 1979, het jaar dat ik mijn eerste dassen zag, waren er volgens dassenmensen in Nederland nog maar vierhonderd over. Ik vermoedde, en ik vermoed nog steeds, dat dit cijfer opzettelijk laag gehouden werd om de nood wat aan te dikken. Natuurbehoud was, en is, ook een kwestie van politiek. In ieder geval wordt ook in dit wereldje niet uitsluitend de waarheid gesproken.
Maar dat de nood hoog was, staat als een paal boven water. In de voorgaande twintig jaar was de dassenpopulatie zo’n beetje gehalveerd, vooral door toedoen van het autoverkeer. Dassen zijn als het ware geschapen om onder een auto te komen. De das was een zorgenkindje, zo niet hét zorgenkindje, van het Nederlandse natuurbeheer.
Daarna kwam dan die roemruchte vereniging Das & Boom, die aan het probleem begon te sleuren. In hun dassenopvang werden in die tijd jaarlijks dertig tot veertig aangereden dassen verzorgd, om vervolgens gerevalideerd en wel, soms met een zilveren plaat in de heup, weer in de natuur te worden uitgezet. Dit om elke beschikbare das voor de populatie te redden, én om hun nood zichtbaar te maken voor het publiek. Vooral aan- of doodgereden zogende wijfjes – de jongen zouden in de burcht jammerlijk zijn verhongerd als Das & Boom ze niet had opgespoord en uitgegraven en ter verzorging meegenomen.
En nu?
De das is van een loser in een winner veranderd. Bij Das & Boom, nu een stichting die een min of meer slapend bestaan leidt, komen per jaar nog maar twee, drie verkeersslacht-offers binnen. Er vallen er ongetwijfeld meer, veel meer, en zielig is dat ongetwijfeld nog steeds, erg zielig, maar over het voortbestaan van de das als soort maakt niemand zich meer zorgen.
Bij de Zoogdiervereniging schatten ze het aantal dassen in Nederland momenteel op vier- à vijfduizend. Waar ze zaten hebben ze zich vermeerderd; waar ze niet zaten zijn ze gekomen, in het noordwesten tot aan Hilversum, in het noordoosten tot hoog in Drente.
Jaap Dirkmaat zelf, die ik even gebeld heb, spreekt zelfs van méér dan vijfduizend dieren. Hebben ze dan toch geholpen, al die dassentunnels?
“Vast wel,” zei Jaap met dat schampere lachje van hem. “Het zijn er intussen geloof ik ruim zevenhonderd. Overal dassentunnels, of er nou dassen zijn of niet.”
“Maar,” zei hij, “het is waarschijnlijk vooral de klimaatverandering.” Door de bank genomen: warmere en nattere nachten – dat betekent dat er meer regenwormen beschikbaar komen. Heel fijn voor nachtdieren die het van regenwormen moeten hebben. De das dus, de grootste onder onze marterachtigen, de kleinste onder onze beren.