Het mooiste van februari was een kleine zwerm kleine vogels die ik niet meteen kon thuisbrengen.
Ik was al buiten geweest met de hond. Het was nog steeds vorstig en er stond een gure wind; in de rest van het land had het alweer gesneeuwd, bij ons moest dat nog komen. Intussen had ik de krant gelezen. Toen ik hem weglegde en opkeek, dook er net een kleine zwerm vogeltjes in de berken voor het huis.
Toen ik mijn kijker had gehaald, was het groepje nog wat aangegroeid, tot een stuk of twintig misschien. Het was alsof onze berken opeens vol hingen met levende appeltjes. Sijsjes waren het in ieder geval niet.
Toen ik mijn veldgids had gehaald, waren ze alweer vertrokken. Kennelijk hadden ze hier niet gevonden wat ze zochten. Maar ik kon nu wel met zekerheid zeggen dat het kneutjes waren geweest. Zeldzaam, althans bij ons, zeker in deze tijd van het jaar.
De vogels dus gevlogen, maar de zwerm bleef nog even in mijn gedachten rondhangen.
Het gevoelsleven van vogels zal altijd wel een raadsel blijven. Maar dit kun je er toch wel van zeggen: zo’n zwerm bestaat uit kneutjes die iets van zichzelf herkennen in hun soortgenoten. Alleen uit een ik-gevoel kan een wij-gevoel ontstaan. Allemaal vogels met dezelfde mogelijkheden, dezelfde beperkingen, dezelfde behoeften. Zo er in zo’n zwerm al geen sprake is van saamhorigheid, dan toch wel van een praktische lotsverbondenheid.
Ik denk dat een kneutje best weet hoe klein en kwetsbaar hij is, en ik denk dat hij zich in een zwerm een tikje groter voelt, een tikje beter opgewassen tegen de gevaren van het leven, de ontberingen van de winter.
Ik denk niet dat ze elkaar namen geven. Ik denk wel dat ze in de gaten houden wie er best in conditie is en dat ze daarin een voorbeeld hebben om zich naar te richten.
Ik denk niet dat ze kunnen tellen. Ik denk wel dat ze een idee hebben van de omvang van de zwerm.
Ik denk niet dat ze weet hebben van de dood, niet dat ze rouwen om hen die hun ontvielen; ik denk niet dat ze piekeren. Ik denk wel dat ze een zekere leegte in de zwerm kunnen ervaren en dat het iets zorgelijks heeft wanneer hij door een bepaalde ondergrens zakt. (Doe ik het wel goed, doen wij het wel goed, zouden we het roer niet radicaal moeten omgooien?)
Ik denk niet dat ze coalitiebesprekingen houden, ik denk dat twee kleine zwermen zich eerder met een algemeen gevoel van opluchting, onder applaus als het ware, tot een grotere verenigen.
Afijn, laten we maar zeggen: eind goed, al goed. Het was om precies te zijn de ochtend van woensdag 10 februari 2010, ’s Avonds de zoveelste trekking van de Staatsloterij. Voorlopig blijf ik gewoon werken.