Er schoot iets langs het raam. Een kauwtje zeker. Ik vergat het weer, maar ’s middags moest ik de deur uit. Er bewoog iets onder een struik. Ik tuurde en zag een donkerbruine bal waar een lange snavel uitstak. Een houtsnip.
Vorige week ging het in Vroege Vogels over het vangen van houtsnippen, om ze te ringen. Maar snippen zijn ook populair jachtwild voor in de pan. Voor 1400 euro kunt u een weekend snippen schieten in Ierland. Hoe verzinnen ze het.
Houtsnippen zijn de waadvogels van het bos. Ze waden niet door modder en water maar door de bladeren, op zoek naar wormen. In de lente kunt u houtsnippen in de avondschemer zien en horen baltsen. Ze fladderen vleermuisachtig rond, waarbij ze kunnen kwaken, knorren, sissen en snuiven als een snipverkouden snotneus. Wie dat een keer meemaakt, vindt houtsnippen zo aandoenlijk, die zal ze nooit meer eten, laat staan schieten.
In Scandinavië zijn meer houtsnippen dan hier. Voor de winter komen ze met duizenden naar Nederland. Toch zie je ze zelden. Houtsnippen zijn nachtvogels, ze hebben een schutkleur en houden zich overdag koest. Ze vliegen pas op het laatste moment weg. Dan fladderen ze met hun ronde, brede vleugels tussen de stammen door.
November is de maand dat de noorderlingen bij ons arriveren. Een arriverende houtsnip landt met zijn plompe lijf op een open plek in het bos. Maar vaak is een houtsnip na de reis zo moe, dat ie zich in een tuin of parkje laat neerploffen, tot midden in binnensteden. Ieder jaar zie ik wel een houtsnip in de stad. Soms levend, soms dood.
De houtsnip zat daar roerloos onder een donkere struik. Zijn snavel stak ver uit zijn plompe lijf. Wat moest ik doen? Ik moest naar een afspraak. Houd moed, houtsnip, dacht ik. Aan het eind van de dag kwam ik thuis. Ik gluurde voorzichtig of hij er nog zat. Ja, of liever: nee. Een bruine vogelkop met een lange snavel lag naast een bloederige poot in een bedje van losse veren.