Een blauw-oranje flits schiet door de lucht en verdwijnt in het water. Met een hoop gespetter komt het nog geen seconde later weer omhoog. In zijn snavel spartelt een zilveren schittering. Met de prooi vliegt de ijsvogel naar een tak om het dood te slaan en op te eten.
De ijsvogel (
Alcedo atthis
) is een kleine, bontgekleurde vogel die in verhouding tot de rest van zijn lijf een grote kop en snavel heeft. Ondanks zijn felle kleuren, is de ijsvogel maar moeilijk te ontdekken. Zijn blauwe rug springt niet uit in de omgeving en in de herfst valt de roestbruine borst weg tussen de weelderige herfstkleuren.
Meestal jaagt de ijsvogel vanaf een uitkijkpost boven een heldere beek. Dit kan een overhangende tak zijn, maar ook een paal die tussen de één en drie meter boven het wateroppervlak staat. Van deze plek spiedt de vogel met zijn scherpe ogen het water af op zoek naar prooi. De prooi waar de ijsvogel voornamelijk op jaagt is minder dan zeven centimeter groot. In de meeste gevallen zijn het vissen, maar soms pakt een ijsvogel ook wel eens een amfibie, zoals een kikker of salamander.
Als de vogel eenmaal een prooi in beeld heeft, bepaald hij de positie en schiet met zijn dolkachtige snavel naar voren van de tak af. De snelheid kan hierbij tot wel 80 km per uur oplopen, doordat de vogel tijdens de duik kort met zijn vleugels slaat. Loodrecht duikt de ijsvogel naar zijn prooi toe en doorbreekt daarbij het wateroppervlak.
Na de vangst drijft de ijsvogel vanzelf weer naar het oppervlak en verlaat met één ferme slag van zijn korte vleugels het water om terug te vliegen naar zijn uitkijkpost. Eenmaal terug slaat hij het visje zo lang tegen de tak tot het dood is. Hierna werkt de ijsvogel de vis met de kop naar voren naar binnen, zodat er geen vinnen of schubben in zijn keel kunnen blijven steken.
Wanneer de ijsvogel het niet voor elkaar krijgt om met zijn lange snavel een vis om te draaien, gooit hij de prooi met een salto in de lucht, zodat hij het met de kop naar voren kan opvangen om het vervolgens door te slikken.