Mijn stadse vriend weet niets van vogels. Dat is helemaal niet erg, er staan andere dingen tegenover. Zo herkent hij als cultuurliefhebber moeiteloos het geluid van de stervende zwaan van Camille Saint-Saëns en de Vuurvogel van Igor Strawinsky. Ook het Putterje van Carel Fabritius is geen probleem voor hem.
Ik spitste dus mijn oren toen mijn goede vriend me eens vertelde dat hij een bijzondere vogel had gezien, zomaar op zijn balkon, op zijn flatje, vijf hoog, midden in de betonwoestijn van het stadscentrum. Hij wist niet wat het was, maar in elk geval ‘een nogal grote vogel, een beetje bruin, en hij maakte rare geluiden’. Omdat hij vóór zijn raam ook al eens een – zo moest ik concluderen - sperwer had gezien die het op een van de meesjes had gemunt, kon ik zijn nieuwe waarneming maar beter serieus nemen. Ik gaf hem een van mijn vogelgidsen en vroeg hem aan te wijzen welke hij had gezien. Altijd spannend: onwetenden zien nooit zomaar een meesje, maar altijd een zeldzame Siberische boompieper of Aziatische steenpatrijs.
IJverig zag ik mijn vriend door mijn gids bladeren. En weer terugbladeren, twijfelen, verder bladeren. Ik stond al klaar om de Fenolijn te bellen. In gedachten zag ik honderden twitchers met telelenzen voor zijn balkon, waarna ze na het geluk in eendrachtige samenzang een requiem zouden aanvangen voor de betreurde frater Willibrodus, ach lieve frater – de enige mens die een vogel op zijn naam heeft staan: de frater. Eindelijk, na een kwartiertje bladeren, had mijn vriend zijn vogel te pakken: ‘Die!’, wees hij. Ik keek, en zag: een merel, vrouwtje. Ik moest eraan denken door een recent nieuwsbericht in mijn eigen krant, de Volkskrant: ‘Nederlandse jeugd kan geen merel van een mus onderscheiden’, luidde de kop. Nu was mijn 44-jarige vriend niet zó piep meer, maar hij was duidelijk zijn tijd vooruit.
‘Minder dan 1 op de 6 scholieren van 9 en 10 jaar kan een mus herkennen’, zo hadden Leidse onderzoekers uitgevonden. Ook andere gangbare diersoorten herkennen zij niet. Er was ook goed nieuws: plaatjes van een krokodil, ijsbeer en een tijger herkende iedereen.
Toch vond een van de onderzoekers dit allemaal ‘problematisch’, zo zei hij in de krant. Want: ‘Onbekend maakt onbemind’. En: ‘Pas als je een soort herkent, merk je het als die soort achteruit gaat. En pas als je kennis hebt over de biodiversiteit kun je afwegen of je dat erg vindt of niet.’ Zoals altijd met onderzoek, rijzen vragen en is nieuw onderzoek nodig. Zo vroeg ik mij af hoe erg het nu werkelijk is dat 9- en 10-jarigen geen merel van een mus kunnen onderscheiden. Misschien lukt het ze op hun elfde of twaalfde wel?
Zelf maakte ik in mijn jongste jaren ook eerder kennis met Donald Duck dan met de koolmees in onze achtertuin. Bambi, Dombo, het vliegende olifantje – ik ging ermee naar bed! Maar de mus, mees of meeuw bestond nog niet. Kortom: laat Disney Studio’s een film maken over Miepie Mus en Marko Merel, en dit probleem is de wereld weer uit. Of de beestjes daarmee zijn gered, waag ik te betwijfelen. Mijn kleine neefje kent allerlei dino’s van de spaarplaatjes van de supermarkt. Het heeft de dinosaurus niet voor uitsterven behoed, dus zo bemind maakt bekend niet. Vorige week zag ik ook een vogel. Een beetje bruin met een licht streepje boven zijn ogen. Geen idee wat het was, maar ik noem hem ‘Een mooi beetje bruin vogeltje met een licht streepje boven zijn ogen’. Onbekend, maar teerbemind. Ik weet het niet zeker, want ik ken hem dus niet, maar ik vermoed dat het de vogel geen fluit uitmaakt hoe ik hem noem.
Dat is hooguit iets voor onderzoekers die door hun kijker het bos niet meer zien, maar enkel problemen.