Désanne van Brederode: Verhuizen_31_12_2008
• 04-01-2009
• leestijd 3 minuten
Nog een maand, dan wonen we in een ander deel van Amsterdam. Ooit las ik ergens dat verhuizen in de top drie van stressvolle gebeurtenissen staat.
Er werd niet bij vermeld of een verhuizing stressvol is vanwege het afscheid nemen, of vanwege al die leuke nieuwigheden waar je desondanks aan moet wennen. Van tweeënveertig naar honderd vierkante meter, van kierende vensters naar dubbele beglazing, van gaskachel naar centrale verwarming; vooruitgang inderdaad, en dat in tijden van recessie.
Het kleine balkon dat we voor een grotere gaan verruilen, was tien jaar geleden zo rot, dat ik er bijna doorheen was gezakt. De planken werden vervangen, niet gebeitst, er kwam immers snel een renovatie aan, beweerde men, maar het hout draagt nu alweer jaren een dikke laag duivenmest. Het spul wegscheppen beschouwen de vogels als een aanmoediging. ‘Kijk, met onze darmflora is niks mis!’ Buitenmuren en ramen kennen wonderlijke drekgraffiti, net als de twee tuinstoelen, waarachter de vliegende ratten al menig nestje hebben gebouwd. Zij wel.
Want was het balkon de eerste jaren van ons huwelijk een extra kamer, waar we ‘s morgens uitgebreid ontbeten, en ’s avonds laat Prosecco dronken, waar we, eenmaal ouders geworden, op zomermiddagen een teiltje met water neerzetten voor onze zoon… Sinds een jaar of zes hebben de duiven het balkon gekraakt, om er oerlelijke kuikens uit te broeden, om er slechte replica’s te maken van het werk van Anselm Kiefer.
Tortelduifjes, vredesduiven – ik heb er helemaal niks mee: de enige duif die ik nog kan waarderen is een jonge houtduif, eerlijk geschoten en daarna gebraden in zijn eigen vet.
Toch zal ik ons balkon gaan missen. Het kijkt namelijk uit op een groene binnentuin met een paar bomen die in Maart langdurig bloesemen, in verschillende tinten roze, met bessenstruiken waaruit klimop opschiet die slingert tot aan de daken, en in die het najaar vlammend rood kleurt – een binnentuin waarin ooit konijntjes hebben rondgedarteld, totdat het er teveel werden, en waar de sneeuw dagenlang blijft liggen; omdat de tuin door niemand anders dan een paar onderhoudsmensen te betreden is. Geen voetballende kinderen, geen topless zonnebadende vrouwen en dronken mannen met ghettoblasters, als in het Vondelpark, geen walmende barbecueparty’s; de binnentuin kan een droom blijven, juist omdat bewoners rondom er louter naar mogen kijken. Ons paradijs.
Waar het soms geurt naar versgemaaid gras, dan weer naar zoete oktoberregen. Waar in de winter een heldere maan en sterren boven staan, waar je de hemelsblauwe vlekken op de vleugels van de Vlaamse Gaai ziet schitteren tussen de takken.
Even staren naar die plek in de diepte, en je vergeet de rotzooi op straat en in aangrenzende tuintjes; alsof de tuin de ziel, de blanke pit is, in de ruwe Amsterdamse Kinker-bolster.
Verhuizen is vooral stressvol vanwege de gemengde gevoelens, denk ik.
Eindelijk weg van die smerige, helse beesten met hun vunzige gekoer.
Maar misschien wel eeuwig heimwee naar die stille, sprookjesachtige, besloten, nee, geheime binnentuin. Eiland van niemand. Van iedereen. Onbewoond -bewoond door vele blikken