Ionica Smeets: De kleine natuur
• 13-07-2014
• leestijd 3 minuten
Ik studeerde in Amerika en mijn toenmalige huisgenoot Justin maakte plannen om naar Nederland te komen: “Dan neem ik mijn pijl en boog mee en ga ik een paar dagen jagen in jullie wouden.” Voorzichtig vertelde ik hem dat er in Nederland weinig uitgestrekte wouden waren. Justin liet zich niet uit het veld slaan: “Dan neem ik mijn klimspullen mee en ga ik lekker klimmen in jullie bergen.” Daarop legde ik hem uit dat je om onze Vaalserberg te beklimmen niet echt een uitgebreide uitrusting nodig hebt. Toen was Justin toch wel een beetje teleurgesteld: “Heeft Nederland dan wel wat fatsoenlijke natuur?”
Ergens had hij wel gelijk, de Nederlandse natuur is niet erg groots en meeslepend. Onze Veluwe past een keer of tien in het Amerikaanse Yellowstone park. We hebben geen bergen, geen wouden en er zijn weinig plekken waar je dagen kunt wandelen zonder dat je iemand tegenkomt. Maar dat heeft ook zo’n goede kanten. Je kunt bijna niet verdwalen: als je lang genoeg doorloopt, struikel je vanzelf over een pannenkoekenboerderij. Er zijn geen gevaarlijke wilde dieren, en je telefoon doet het bijna overal.
De Nederlandse natuur is zo gek nog niet. Als Justin me in Amerika meenam voor een uitgebreide wandeling in één of ander woud, had ik het telkens na een paar uur wel weer gezien met al die bomen. En dan dacht ik aan de woorden van J.C. Bloem “Natuur is voor tevredenen of legen.” Wandelen in uitgestrekte wouden is niets voor mij, laat staan dat ik er dagen wil kamperen of jagen met een pijl en boog. Doe mij maar wat Hollandse natuur ter grootte van een krant.
Want altijd als ik terugkom uit het buitenland, ben ik de eerste dagen verrast door hoe groen Nederland is. Overal kleine strookjes gras, bomen langs de weg en op elke hoek een parkje. Ik woon in de stad, maar ik kijk vanuit mijn raam op riet en bomen, en ik hoor de vogels in de tuin. Er is zoveel kleine natuur om van te houden.
Mijn vriend komt uit Brabant en neemt me graag mee naar De Peel. Als kind dwaalde hij daar rond en fantaseerde hoe hij later een meisje mee zou nemen om al zijn favoriete plekken te laten zien. Nu ben ik dat meisje en zit ik samen met hem aan het meertje waar hij vroeger in zijn scouting-uniform zat. Tenminste, dat uniform stel ik me er graag bij voor.
Zelf houd ik het meeste van het strand, vooral op herfstachtige dagen. Mijn ouders reden vroeger met me naar zee als ik weer eens veel hoestte. Nu fiets ik er naartoe om moeilijke gedachten uit mijn hoofd te laten waaien. Kom daar maar eens om in Amerika. Vanaf Yellow Stone park is het zo’n 1.500 kilometer fietsen naar de kust. Als er überhaupt een fietspad is.
Nee, geef mij maar Nederland waar alles lekker dichtbij en overzichtelijk is. De maïsvelden waartussen mijn Limburgse oma woont, het grote wijkpark met de kinderboerderij, de stilte van de Waddeneilanden, de bollenvelden in de lente, het moestuintje van mijn moeder, de fietspaden op de Veluwe, het grasveldje waar ik met vrienden eet: ik heb het allemaal duizend keer liever dan een uitgestrekt natuurgebied met bergen en wouden.
Ik hoop dat Justin toch nog eens naar Nederland komt. Kan ik hem onze fijne, kleine natuur laten zien.